Rocio spinosissima (Vaillant & Pellegrin 1902)

Tekst Rene Beerlink, foto's Tonnie Polman
Etymologie: 

Rocio, de naam van Juan Schmitter-Soto's vrouw. Spaans voor dauwdruppels.
Spinosissima = zeer stekelig.

Referentie: 

Vaillant L. & Pellegrin J. 1902.  Cichlidés nouveaux de l'Amérique Centrale. Bulletin du Musée National d'Histoire Naturelle. 8; pp 85-86.

Literatuur: 

Hans A. Baensch, Dr. Rüdiger Riehl 1995. Aquarien Atlas band 4, p. 590 – 591.

Beschrijving: 

Rocio spinosissima is door het IUCN geëvalueerd en niet als bedreigd of kwetsbaar beoordeeld. De soort staat wel op de “Cares list” (een initiatief van Amerikaanse cichlidenliefhebbers waarbij de aquariumhouder in de gelegenheid wordt gesteld in georganiseerd verband aan soortbescherming bij te dragen). Deze beslissing zal naar alle waarschijnlijkheid met het beperkte verspreidingsgebied te maken hebben. Soorten met een dergelijk klein verspreidingsgebied zijn per definitie kwetsbaar. 

 

D. XVII–XIX,7–10; A. XI–XIII,7–9. De meeste harde aarsvinvinstralen van alle M-Amerikanen. Deze geven de vis zijn stekelig voorkomen en vormen de vingerwijzing naar zijn naam. Lichaam ovaal en met een bijna symmetrisch profiel. Zeven vage dwarsbanden, waarvan de eerste y-vormig. Een vlek op de kieuwdeksels welke een onderdeel vormt van de laterale lengte-band. Deze band is niet altijd zichtbaar, soms niet meer dan één vlek midden op het lichaam. Bijna het gehele lichaam inclusief de verticale vinnen is bedekt met stippen. Een stip per schub, soms liggend in rijen. Lengte 11cm (Conkel 1993)

 

Diagnose (Schmitter-Soto 2007): Eerste verticale band op de kop strekt zich slechts uit over de nek en loopt niet door tot over de kieuwdeksels. Op de basis van de aarsvin, drie rijen interradiale schubben (schubjes die aan de basis van de vinnen gedeeltelijk doorlopen over de vinstralen) en een meer rondere staartvin respectievelijk een meer afgekapte staartvin bij de twee overige leden van dit geslacht.

 

Bijzonderheden:

In de literatuur duikt in samenhang met Rocio spinosissima ook vaak 'n andere naam op. Immaculatum soms immaculata of immaculatus, wat “zonder vlekken” betekent. Het betreft hier een vis die in 1904 door Pellegrin beschreven werd en zich volgens deze van R. spinosissima onderscheid door oa, het ontbreken van de stippen. De vis kwam in de Rio Polochic sympatrisch voor met R. spinosissima en C. spillurus. Toch vond Pellegrin niet dat de vis tot een andere soort gerekend moest worden, zelfs niet tot een andere ondersoort. Hij beschreef de vis als Cichlasoma spinosissimus var. immaculatum.

 

Regan dacht hier anders over. Hij meende dat de verschillen groot genoeg waren voor soortstatus en constateerde dat het hier niet om een eenmalige  speling der natuur ging want de afwijkende morfologie werd door twee exemplaren gedeeld. Regan gaf de vis daarom soortstatus en noemde hem in zijn revisie van Cichlasoma in 1905 Cichlasoma immaculatum.

 

Allgayer merkte in 2001 op dat het bij Cichlasoma immaculatum wel eens om een vrouwelijk exemplaar van Rocio spinosissima zou kunnen gaan en dat reductie of afwezigheid van spikkels in aquariumcultuur regelmatig voorkwam. Schmitter-Soto tenslotte onderzocht de type-exemplaren en kwam tot de conclusie dat het hier om Cryptoheros spillurus ging. Cichlasoma immaculatum is dus een junior synoniem van Cryptoheros spillurus.

Herkomst: 
Guatamala.
Verspreiding: 

Lake Izabal en haar aan en afvoer-rivieren Rio Polochic, Rio Cahabon en Rio Dulce. Hier bewoont zij stilstaand of zwak stromend water in de ondiepere oeverzones, moerassen en overstromingsgebieden.

Gedrag: 

Vreedzame, enigszins schuwe, bedachtzaam opererende vis. Leidt ook in de natuur een verscholen levenswijze.

Voedsel: 

Alleseter met een voorkeur voor dierlijk. Allerhande insecten en hun larven, kreeftjes maar ook voedsel van plantaardige oorsprong zoals detritus en algen.

Kweek: 

Niet geheel probleemloos. De eerste nesten blijken nog wel eens onvruchtbaar en ook zijn er berichten dat het bij de omschakeling van Artemia naar Cyclops nog wel eens mis wil gaan. Het geslachtsonderscheid is niet zo duidelijk als bij Cryptoheros. De vrouwtjes blijven kleiner, zijn iets voller en hebben kortere vinnen. In de natuur is het een open substraatbroeder, maar in aquaria broeden ze ook wel in holen. Rocio spinosissima hangt haar jongen op aan planten (in aquaria vaak aan ruiten). Dit is een zeer merwaardige vorm van broedgedrag maar niet geheel uniek voor Cichliden. Het komt ook binnen het geslacht Australoheros voor en bij de zgn, Chanchito's, 'n groep Cichliden uit Z-Amerika die in sommige onderzoeken als verwant met Cryptoheros uit de bus komen. De in de literatuur meestgenoemde reden voor dit merkwaardige broedgedrag is zuurstofgebrek. Door de larven dicht onder het wateroppervlak aan planten te hangen krijgen ze meer zuurstof.

 

Dr. R. Coleman egg project:

Een mooi voorbeeld van samenwerking tussen wetenschap en hobby waarbij beide de vruchten konden plukken was het Coleman egg project. Het betrof een onderzoek naar ei-morfologie uitgevoerd door wetenschappers waarbij het onderzoeksmateriaal (de eieren) konden worden aangeleverd door hobbyisten. Men wilde graag weten in hoeverre de eieren van Cichlidensoorten onderling van elkaar verschilden en in hoeverre deze verschillen te duidden waren. De resultaten van het onderzoek vind je hier http://www.cichlidresearch.com/cichlideggsizedata.html  en daarbij kwam aan het licht dat Rocio spinosissima de kleinste eieren (1,4 mm) legde van alle onderzochte (M-Amerikaanse) legsels.

 

Wat ook bleek was dat bij Neotropische Cichliden de ei-grootte veel minder varieerde dan bij Afrikaanse Cichliden welke de betekenis van “de kleinste eieren” natuurlijk alleen maar vergrootte. Toch lag het bij de “conclusies” die hieruit getrokken konden worden een stukje moeilijker. De grootte van het ei wordt natuurlijk in de eerste plaats bepaald door de grootte van de moeder. Grootte gaat  ten koste van aantal, dus ontstaat hier ruimte voor een strategische keuze. Die keuze wordt echter door zoveel variabelen beïnvloed dat de doorslaggevende factor hier niet zo eenvoudig is aan te wijzen. Met andere woorden, het eindresultaat is de som van vele factoren die tegelijkertijd hun invloed uitoefenen.

 

Wel kunnen we hier een aantal consequentie op een rijtje zetten waar u dan zelf uw conclusies uit mag trekken. Naast de grootte van de moeder is er predatie, zuurstofgehalte, voedselaanbod, waterstroming en tijd. Allemaal hebben ze een regulerende werking op de grootte van de eieren. Uit grote eieren (zoals die van T. tuba 3,1 mm) komen grote jongen die sterker zijn en dus beter opgewassen tegen predatie en snel stromend water etc. Kleine eieren kunnen met minder zuurstof toe omdat het gas uitwisselende oppervlak relatief groter is en vindt je dus eerder onder warme zuurstofarme omstandigheden. kleine eieren ontwikkelen zich bovendien sneller tot larven dan grote eieren. Handig voor als de factor tijd een rol speelt. In voedselarme gebieden is het handig als je al wat massa hebt bij de geboorte. In voedselrijke gebieden is dit een onnodige investering omdat de eiwitten voor groei al in voldoende mate aanwezig zijn.

 

In verband met de beschikbare ruimte moeten we het wat betreft het Coleman egg project hier verder bij laten. Voor meer info verwijs ik u naar Dr. Coleman's website http://www.cichlidresearch.com/ Wellicht dat de verzamelde data ons in de toekomst nog meer antwoorden gaat geven.

Aquarium: 

Alhoewel R. spinosissima een zeer attractieve en interessante aquariumvis is, zien we hem toch zelden in aquaria. Wellicht komt dit door het wat sobere kleurpatroon, de vele contrastrijke stippen maken dit echter ruimschoots goed.  Ook het formaat en zijn rustige gedrag maken hem tot een geschikte aquariumvis. De eerst ingevoerde wildvang-exemplaren, aan het begin van de 90er jaren, bewezen zich als “gevoelig”. Recente waarnemingen zijn schaars, maar wijzen R. spinosissima niet als bijzonder problematisch aan. Minimale bakmaat voor één koppel is één meter. Inrichten met veel schuilgelegenheden en planten. Vooral drijfplanten zijn hier zeer geschikt. Als medebewoners kunnen allerlei levendbarende  of zalmen dienen. Niet samen houden met grote Cichliden want dan krijgt  u ze niet veel meer te zien. Als u ze toch wilt samenhouden met andere Cichliden komen bijv. Thorichthys aureus of Cryptoheros spillurus in aanmerking. Hoge temperatuur, tussen de 26 en 29 Celsius, PH tussen 7 en 8 en een hardheid tussen 10 en 15. Al met al is R. spinosissima een goede keuze al was het alleen maar om de kennis over deze vis te vergroten, want liefhebbers-ervaringen blijven uiterst schaars.

Stoplicht: 
Groen
Herkomstgebied: 
synoniemen: 

Heros (Cichlasoma) spinosissimus, Vaillant et al, 1902
Cichlasoma (Archocentrus) spinosissimum, Pellegrin, 1904
Archocentrus spinosissimus, Jordan et al, 1930