Hypsophrys nicaraguensis (GÜNTHER 1864)
Hypsophrys = hypso = hoog, phrys = wenkbrauw. Een verwijzing naar het opvallende kopprofiel.
Nicaraguaensis = een verwijzing naar de type locatie, Lago Nicaragua.
Unimaculatus = uni = één, maculatus = vlek. Verwijzing naar de enkelvoudige vlek midden op de flank.
Door aquariumliefhebbers ook wel Vlindercichlide (butterfly cichlid) genoemd.
voor de plaatselijke bevolking heet ze Moga Amarilla.
Günther A. 1864. Report of a collection of fishes made by Dow, Godman, and Salvin in Guatemala". Proceedings of the Zoological Society of London. 1864, pp. 144-154.
De Nomenclatuur-geschiedenis. Een haperend begin met een open einde:
Tijdens een bijeenkomst van de Boston sociëteit Natuur History, presenteerde Louis Agassiz een onderzoek betreffende vier vissen uit Lake Nicaragua die in 1850 door Julius Froebel waren verzameld. Een van deze vissen betrof de hier te bespreken H. nicaraguensis. Ondank het feit dat Agassiz slechts twee kenmerken van deze vis noemde, nml. de gelijkenis met het geslacht van Zeebrasems Chrysophrys (= Sparus aurata) en de aanwezigheid van één enkele vlek, is het onmiskenbaar dat het hier om H. nicaraguensis moet gaan. Geen enkele andere vis uit het meer van Nicaragua vertoont een vergelijkbare combinatie. Daarom wordt het verslag van deze bijeenkomst algemeen erkent als zijnde de “eerstbeschrijving” van H. nicaraguensis. Agassiz stelt voor de vis Hypsophrys unimaculatus (zie etymologie) te noemen.
Een paar jaar later, in 1864, bij een vergelijkbare wetenschappelijk genootschap in Londen, presenteert Albert Günther een aantal nieuwe soorten die waren buitgemaakt tijdens de vangreizen van Salvin en Godman, bij welke ze geassisteerd werden door Capt. John M. Dow. Deze laatste ving in het meer van Nicaragua de vis die Günther (die niet op de hoogte was van Agassiz's H. unimaculatus) zou beschrijven als Heros nicaraguensis. De hele beschrijving is gebaseerd op slechts één enkel exemplaar maar is veel gedetailleerder dan de beschrijving van Agassiz. De beschrijving van Agassiz, (als hij al werd opgemerkt), raakt in de vergetelheid en wordt niet of nauwelijks meer geciteerd.
Kullander ontdekt in 1997 de analogie tussen beide beschrijvingen en stelt vast dat Heros nicaraguensis een junior synoniem is van Hypsophrys unimaculatus. Normaal gesproken zou dan de junior synoniem het veld moeten ruimen en zou de senior-naam in ere worden hersteld, maar in dit geval, vindt Kullander dat er van deze regel afgeweken moet worden. Zijn voornaamste argument is dat het de stabiliteit (een streven in de Nomenclatuur) niet ten goede komt. De naam H. unimaculatus is immers al meer dan 100 jaar niet meer gebruikt en zal volgens Kullander voor verwarring zorgen. Bovendien redeneert hij, ontbreekt het type exemplaar. Deze was in 1976 uitgeleend aan een student en is sindsdien spoorloos. Pogingen van de universiteit en verschillende auteurs om het type exemplaar te achterhalen zijn tot dusver mislukt. Kullander wil en kan naar eigen zeggen in dit stadium nog geen definitieve uitspraken doen en geeft er de voorkeur aan de zaak over te laten aan de eerstvolgende taxanomische revisie van het geslacht Hypsophrys, bovendien stelt Kullander 1997, is er dan een uitspraak van het ICZN nodig.
Het ICZN is de wereldwijd erkende en bevoegde organisatie die waakt over de wetenschappelijke namen. Ik heb bij het ICZN geen uitspraak over deze kwestie kunnen vinden. Wel is het zo dat in de tussentijd sommige regels aangaande synoniem-verdringing gewijzigd zijn. Tegenwoordig geldt dat er in dit soort gevallen geen uitspraak van het ICZN meer nodig is. Iedere auteur kan tegenwoordig zelf een senior synoniem-verdringing bekrachtigen, mits er voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. In het geval van H. nicaraguensis kan er mijns insziens vrij gemakkelijk aan deze voorwaarden worden voldaan. Het wachten is dus op de auteur die deze bal in open doel schiet. Vanuit deze urgentie gezien zijn de laatste twee revisies van Hypsophrys dan ook een gemiste kans. Schmitter-Soto 2007 beperkte zich tot het verklaren van consensus met de zienswijze van Kullander en de revisie van Prosanta Chakrabarty 2007 zette zelfs nog een stapje verder terug in de tijd. Zij poogden de naam Hypsophrys unimaculatus weer in ere te herstellen. Dit laatste is echter in conflict met regel 23.9.1 van het ICZN en zal dus geen navolging krijgen.
Dr. Rüdiger Riehl, Hans A. Baensch. Aquarien Atlas, band 2, blz 874 – 875.
Hypsophrys nicaraguensis is met recht een buitenbeentje te noemen. Ze werd zelfs lange tijd als “zó eigenaardig” beschouwt dat ze jarelang in haar eentje in een monofylitisch geslacht heeft doorgebracht. Schmitter-Soto maakte in 2007 een einde aan deze “eenzame opsluiting”en gaf haar gezelschap van haar aartsrivaal en zustersoort Hypsophrys nematopus.
Hypsophyros nicaraguensis is gemakkelijk te herkennen aan een grote, soms iets ruitvormige vlek midden op het lichaam, al of niet doorkruist door een laterale streep en een opvallend gekromd kopprofiel met een laaggeplaatste bek. De kop is grijs-blauw en het lichaam geel. Mannetjes zijn al vroeg te herkennen aan de vele donkere vlekjes op rug, staart en aarsvin. Vrouwtjes daarentegen worden iets kleurrijker, krijgen vaak een mooi oranje zone achter de borstvinnen, welke zich kan uitbreiden tot de volledige onderste helft van het lichaam en vertoont prachtige parelmoer-tinten in de rugvin. Schubben donker omrand. Er bestaan verschillende lokale kleurvarianten.
Lichaam slank, zijdelings sterk samen gedrukt. Veel harde vinstralen, D. XVIII–XIX, 9–11; A. VII–VIII, 7–9. Mannetjes worden gemiddeld zo'n 20 cm, vrouwtjes blijven 'n stuk kleiner. Oudere mannetjes vertonen vaak vetweefsel voor op de schedel waardoor ze een nóg steiler en opvallender voorhoofdsprofiel krijgen. Kleuren ontstaan pas wanneer de vissen seksueel volwassen zijn. Dan laten ze soms ook iets van hun verticale bandenpatroon zien Jonge vissen groeperen zich, zijn sterk bodemgebonden en vertonen of twee vlekken (één lateraal en één op de staartwortel) of alleen de horizontale laterale streep.
Diagnose:
Eerste harde rugvinstraal verdeeld; Keelkaken bezet met 19 tanden breed en 11 tanden lang; Gemiddeld 10 gill rakers (kieuwboog-tandjes) op de onderste eerste kieuwboog. Gemakkelijk te onderscheiden van de andere soort in het geslacht door zijn spitse tanden en het sterk convexe kopprofiel.
De grote meren van Nicaragua waarin ze tot de meest algemene soorten behoort en alle rivieren die hierin uitmonden of vandaan stromen zoals de Rio San Juan en Rio Sapoá, tot en met het stroomgebied van Rio Matina in Costa Rica. Hier komt zij zeldzamer voor in stilstaand of langzaam stromend water tussen de 5 en 200 meter. In de grote meren komen de dieren tot op 15 meter diepte (Steack 2002) voor maar houden zich bij voorkeur op in de ondiepere gedeeltes. Schmitter–Soto noemt verder nog de Rio Coco op de grens met Honduras. Tijdens zijn onderzoek in 2007 trof hij aan de Hondurese kant in de Rus Rus River H. Nicaraguensis aan. Hiermee werd het verspreidingsgebied van H. nicaraguensis met 300 km naar het Noorden uitgebreid en kan Honduras een soort aan zijn checklist toevoegen. http://www.mapress.com/zootaxa/2009/f/zt02307p038.pdf. De vondst is voor zover bekent nog niet bevestigd.
Het Nicaraguaanse parlement heeft ingestemd met de aanleg van een 270 km lang kanaal tussen de Atlantische Oceaan en de Pacific. De bouw is inmiddels van start gegaan en zal zo'n 10 jaar in beslag gaan nemen. Het kanaal gaat dwars door het populatiecentrum (Lago Nigaragua en San Juan) van H. nicaraguaensis en vormt hiermee een serieuze bedreiging voor de toekomst van deze en vele andere vissoorten. Alhoewel Chinese ingenieurs het voortbestaan van de plaatselijke flora en fauna garanderen, leert de ervaring dat dit soort megalomane projecten zelden zonder gevolgen voor natuur en milieu blijven. Zelfs als de aanleg en ingebruikname vlekkeloos verlopen blijven de Tripel-E tankers een groot risico vormen voor het unieke ecosysteem van Lago Nicaragua en San Juan.
Rustige en relatief vreedzame Cichlide. Hypsophrys nicaraguensis is ruimdenkend ingesteld en gaat gemakkelijk soort-overschreidende relaties aan. Op het internet vind je dan ook filmpjes van koppelvorming met bijv. T. meeki, T. maculipinnis en C. nigrofasciatus. Met Cryptoheros-soorten kunnen ze trouwens levensvatbare en vruchtbare jongen voortbrengen. U bent dus gewaarschuwd.
Een andere vaak genoemde vreemdsoortige relatie is die met Parachromis dovii. Nesten van P. dovii worden door H. nicaraguensis bewaakt en zelfs rondgeleid. Willem Heijns heeft dit gedrag in laguna Xiloá op film vast kunnen leggen. Er wordt druk gespeculeerd over het hoe en waarom van dit gedrag. In de Natuur zal alles dat energie kost en niets oplevert uiteindelijk verdwijnen. Met andere woorden, de energie die H. nicaraguensis in de verzorging van andermans jongen steekt zal zich op de een of andere manier uitbetalen. De meest gehoorde verklaring is nu dat dit gedrag H. nicaraguensis voordeel opleverd in haar eeuwige concurrentiestrijd met zustersoort H. nematopus.
Parachromis dovii zal tijdens zijn jachtpartijen geen onderscheid maken tussen jongen van H. nicaraguensis en jongen van H. nematopus. Zolang het in zijn bek past is het voor hem gewoon voedsel. En hier zit dan waarschijnlijk de kruks, want H. nematopus heeft vanwege haar geringere afmetingen (ze wordt maar half zo groot als H. nicaraguensis), veel meer en vooral veel langer last van de predatie van P. dovii. Een factor die voor jezelf negatief is maar voor de concurentie nóg negatiever kan per saldo toch gunstig uitpakken. Het klinkt paradoxaal maar door de overlevingskansen van haar eigen predator te verhogen, verhoogd ze indirect haar eigen overlevingskansen. Maar uiteraard blijft dit slechts een hypothese.
Donald Concel 1997 meldt nog 'n ander uniek stukje gedrag bij H. nicaraguensis. Hij heeft waargenomen en beschreven dat moeders “communaal” hun jongen grootbrengen. Dit noemt hij “creching”. De nesten worden bij elkaar gebracht in crèches en gezamenlijk verdedigd. Drie tot vier moeders staan samen boven het nest en indringers worden met vereende krachten tot andere gedachten gebracht. Dit gedrag is voor zover mij bekent alleen door genoemde auteur beschreven maar is wel door (Yamamoto en Tagawa 2000), medewerkers van fisbase overgenomen. Conkel zegt er nog bij dat dit gedrag welliswaar ongewoon is voor cichliden, maar dat hij het ook heeft waargenomen bij C. altifrons en C. rostratum.
Gek op slakken maar bij gebrek hieraan een echte alleseter. Maagonderzoek heeft uitgewezen dat volwassen dieren zich voornamelijk voeden met algen, maar ook dansmug-larven (Chironomidae) en slakken staan op het menu (Thorson 1976). Waarschijnlijk eten jonge dieren meer dierlijk voedsel en naarmate de de leeftijd vordert en de eiwitbehoefte afneemt, meer en meer plantaardige kost. Buiten de paartijd foerageren de dieren vaak gezamenlijk in grote scholen van individuen van gemiddeld dezelfde grootte (jaargenoten).
Het voortplantingsgedrag van H. nicaraguensis wijkt af van andere M-Amerikaanse Cichliden. Zo is H. nicaraguensis de enige M-Amerikaanse Cichlide wiens eieren niet kleven (sommige zeggen de eerste stap op weg naar muilbroeden). Bovendien worden deze eieren niet zomaar ergens in een kuiltje of anderszins beschutte plek afgezet. Nee.., hiervoor wordt in de natuur, door beide ouders een serieuze tunnel gegraven. Achter in deze tunnel komen de eieren te liggen. Het is vrij duidelijk wat de drijfveren achter de ontwikkeling van dit gedrag zijn geweest. Op deze manier zijn eieren en larven natuurlijk veel gemakkelijker te beschermen tegen predatie.
Het legsel bestaat uit 200-400 ronde twee mm. grote eieren die dus als losse knikkers, achter in het hol liggen. Bij 26 graden Celsius komen deze na drie dagen uit en na nog eens 5 dagen zwemmen de jongen vrij. De ouders houden nu een strikt rollenpatroon aan. De moeder bemoeit zich met het kroost en de vader verdedigd de ruimte om haar heen. In de paartijd veranderd de kleurintensiteit van beide ouders spectaculair. De kleuren geel en blauw zijn zgn complementaire kleuren wat er kort gezegt op neer komt dat ze mooi combineren en daar loopt H. nicaraguensis dan ook graag mee te koop.
Interessante aquariumvis, zowel voor beginners als voor gevorderden. Voer de dieren gevarieerd en negeer vooral de plantaardige behoefte van deze omnivoor niet. Voer dus ook eens spirulina, met heet water overgoten sla, of gekookte erwten. Dit kan ook de kleur van de vissen ten goede komen. Beplanting is mogelijk maar niet noodzakelijk. Kies enkel grofbladige soorten zoals Echinodorus en houd er rekening mee dat deze dieren graven, dus veranker uw planten daarom goed. In een aquarium kunnen de dieren natuurlijk geen tunnels graven, 'n stuk pvc-buis of iets dergelijk zou als alternatief kunnen dienen.
Waterwaardes zijn van minder belang. Dit zijn de waardes waaronder de dieren in de natuur gevonden worden: Middelhard 10 – 15 DGH en neutraal tot zwak alkalisch 7 – 8 PH. Temp 26 – 28 Celcius. Veel belangrijker is echter de waterkwaliteit. Deze vissen kunnen niet tegen stikstofophopingen. Ververs dus minimaal 20% van de waterinhoud per week. Bussing meldt een hoge temperatuurtollerantie (tussen 23 en 36 C) wat op zich vreemd is voor dieren uit grote meren, alhoewel de temperatuur hier qua diepte natuurlijk ook kan variëren.
Een koppel kan gehouden worden in een bak vanaf 120 cm kantlengte, maar veel beter voor de vissen en veel attractiever voor de toeschouwer is het om de dieren groepsgewijs te houden in bakken vanaf 180cm. De dieren kunnen ook samengehouden worden met andere cichliden. Liever niet met de hele grote jongens en ook niet met Cryptoheros-soorten want met deze laatsten zijn ze in staat vruchtbare jongen voort te brengen en als de hobby ergens niet mee gediend is dan zijn het wel hybriden.
Hypsophrys unimaculatus, Agassiz, 1859
Heros nicaraguensis, Günther, 1864
Heros balteatus, Gill et al, 1877
Astronotus (Astronotus) nicaraguensis, Eigenmann, 1893
Neetroplus nicaraguensis, Jordan et al, 1896
Astronotus nicaraguensis, Eigenmann et al, 1903
Cichlasoma (Cichlasoma) nicaraguense, Pellegrin, 1904
Cichlosoma nicaraguense, Regan, 1905
Cichlasoma (Theraps) nicaraguense, Meek, 1907
Cichlasoma spilotum, Meek, 1912
Theraps nicaraguensis, Jordan et al, 1930
Copora nicaraguense, Fernández-Yépez, 1969
Hypsophrys nicaraguensis, Kullander et al, 1997