Chuco intermedium (GUNTHER 1862)
“Chuco” is een streeknaam (Fernández-Yépez 1969). Zou het misschien afkomstig kunnen zijn van het Spaanse woord “Chucho”.., dat “lelijkerd” betekent? Z'n populariteit hier in Europa doet één en ander vermoeden.
“Intermedium” weerspiegeld de taxonomische opvatting van Günther die dacht dat het een intermediair betrof tussen Heros angulifer (syn. van C. intermedium) en Heros nebulifera (Paraneetroplus nebulifer).
Günther A. 1862. Catalogue of the fishes in the British Museum. Vol 4. blz 298
--Artigas Azas J. M. 2018. Chuco intermedium, The Cichlid Room Companion
--Allgayer R. 1989.Révision et redescription du genre Theraps Günther 1862. Description de deux espèces nouvelles du Mexique
--Deproost W. 1996. Chuco intermedius, Cichlidae 22-5, blz 112-113
--Günther A. 1862. Catalogue of the fishes in the British Museum. Vol 4. blz 298
--Riehl R. / Baensch H. 1993. Aquarien Atlas band 3, blz. 732–733
--Stawikowski R. / Werner U. 1998. Die buntbarsche Amerika's. Band 1, blz 407-409
--Valkeneers B. et al. 1999. Choco intermedium, Aquarianen Gent
Dit visje heeft bepaald geen hoogtevrees, want het kan tot op een hoogte van maar liefst 1200 meter boven zeeniveau aangetroffen worden (Allgayer 1989), waarmee het waarschijnlijk de hoogst voorkomende Cichlide van Midden Amerika is. Deze voor het merendeel rheofiele vis (verwant aan Theraps), komt vreemd genoeg ook nog in enkele meren voor. Sterker nog, de vijf syntypes (het holotype is blijkbaar weg of ongeschikt) komen uit Lake Petén. Daar lijkt ze inmiddels echter niet meer voor te komen want Juan Artigas heeft de vis ondanks meerdere pogingen in Lake Petén niet meer aangetroffen. Mogelijk dat hij nog wel in de toevoerrivieren van het meer voorkomt.
Chuco intermedium is een variabele soort met verschillende allopatrische populaties. Zo kennen we de Rio Chamula variant uit het Tulija-systeem, met gele ondergrond en duidelijke tekening, de variant uit de Rio Notutum waarvan de tekening na verloop van jaren juist geheel vervaagd, de Rio Corso zonder de stippen op de kop, de Rio Bascan met het tweekleurige lichaam en verder nog varianten uit de Rio Chocolhaito, Rio Blanco, Rio Chancala, Mizol-Ha River en Rio Puyacatengo River. In de toevoerriviertjes van Laguna Montebello, gelegen in het gelijknamige national Park in Guatemala, leeft de hoogst voorkomende variant. De soort gaat in het Noord-Oosten over in C. godmanni en in het Zuid-Oosten in C. microphtalmus.
Behalve morfologische verschillen tussen populaties bestaat er ook nog variatie binnen populaties. Een opvallend kenmerk van deze soort is de “winkelhaak”, gevormd door de schuin naar beneden breder wordende dorsale streep, die haaks op de vierde en vijfde horizontale dwarsstreep staat. Dit kenmerk is evenwel niet bij alle populaties even duidelijk ontwikkeld. De derde en vierde dwarsband bestaan vaak uit dubbele maar dan smallere dwarsbanden. Deze kunnen doorlopen tot in de rugvin. Op kop en rug vele donkere stippen. In de natuur zijn de dieren bij 23 centimeter wel zo'n beetje uitgegroeid, maar in het aquarium kunnen daar nog wel 'n paar centimeter bijkomen, Er bestaat zelfs een melding van 30 cm (Stawikowski & Werner 1998).
In middel tot snel stromende wateren van het Rio Grijalva-Usumacinta stroomgebied. Hier bewoont zij met name de toevoerende bovenlopen en niet zelden in de directe nabijheid van stroomversnellingen en watervallen. Maar Chuco intermedium komt ook voor in enkele meren, bijv. Lagunas de Montebello, een bergmeer op de hoogvlaktes van Chiapas, op de grens met Guatemala. Mogelijk dat er morfologische verschillen bestaan tussen de rivier en lacustriene types. Hier is voor zover bekend nog geen onderzoek naar gedaan en dat is misschien ook maar goed, want de kans dat de soort dramatisch wordt opgesplitst (zoals met A. nigrofasciatum is gebeurd) is dan niet denkbeeldig.
Schuwe vis en niet bijzonder agressief.
Omnivoor met de nadruk op plantaardige bestanddelen. Algen, bladeren, vruchten. In de natuur grazen intermediums vaste substraten af zoals we dit van Afrikaanse Cichliden kennen. In het aquarium eten zij evenwel bijzonder graag kreeftachtigen zoals Mysis, Krill en Artemia.
De vermeende gedachte dat C. intermedium een schubben-eter zou zijn, zoals in sommige aquaristische literatuur vermeldt, berust op een beoordelingsfout. Alhoewel C. intermedium niet als bijzonder agressief bekend staat, kan hij, wanneer hij in te kleine aquaria gehouden wordt, of kroost te verdedigen heeft, net als alle andere Midden Amerikaanse Cichliden behoorlijk van zich afbijten. Met hun spatelvormig tanden, welke zich uitstekend lenen om algen van stenen te schrapen kunnen zij hun opponent zodanig verwonden dat er schubben van de huid af breken. Bij dergelijke situaties is vervolgens het gerucht ontstaan dat C. intermedium een schubben-eter zou zijn (Valkeneers 1999).
De van nature in groepen van zo'n 6 tot 15 dieren voorkomende vissen, bezetten alleen in de paartijd een territorium en dan ook nog zwak. Vanaf zo'n 13 cm zijn de dieren geslachtsrijp en rond April worden broedplaatsen gezocht in de luwte van de rivier. Dit kan een beschutte plek in de oeverzone zijn of een plek in de luwte van een grote steen midden in de rivier. De kleine barnsteenkleurige eieren worden op een horizontaal of verticaal vlak afgezet. De nesten zijn vaak groot, tot wel 1000 eieren. Het vrouwtje verzorgt het legsel en het mannetje verdedigt het territorium. Er hoeft voor hem echter niet veel te gebeuren om het territorium in de steek te laten.
De geslachten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Alleen bij de variant van de Rio de la Pasion is het wat gemakkelijker. Daarvan dragen de mannen een rossige borstpartij. De mannen worden groter en bezitten een iets steiler kopprofiel. Tijdens de broedtijd worden beide geslachten contrastrijker. Het dwarsbandenpatroon wordt zichtbaarder en de keel, buik en borstvinnen kleuren donker.
Deze vis, die zich vaak op vrij diepe plaatsen, achter brugpijlers, boomstammen en andere obstakels ophoud, laat zich in de natuur zeer moeilijk van dichtbij observeren, laat staan vangen.
De eerste importen werden daarom pas in 1983 door Duitse hobbyisten levend naar Europa gebracht en reeds in het jaar daarop lukte de eerste nakweek. Normaal gesproken kan het bij deze soort lang duren voordat ze zich voor de eerste keer voortplanten. In Duitsland kreeg hij de bijnaam “Winkel Cichlasoma”, vanwege zijn winkelhaak-vormige tekening. De vis is vanwege zijn sobere kleurpatroon nooit echt populair geworden.
Chuco intermedium is geen beginnersvis. Deze vissen verkiezen helder, snelstromend en zuurstofrijk water met een bij voorkeur hoge hardheid en hoge PH. waarde. Deze vissen benodigen, vanwege hun actieve zwemgedrag meer ruimte dan vissen met vergelijkbare afmetingen. Het best houd men de dieren in groepjes van minimaal zes in bakken vanaf twee meter. De temperaturen kunnen variëren tussen 24 en 28 ºC. Hoewel de dieren in de natuur, bij lagere temperaturen aangetroffen kunnen worden, is dit in een aquarium (ivm de kans op bloat) af te raden. Sterke filtering, extra circulatiepompen en veelvuldig water verversen zijn hier het advies.
Beplanting is niet nodig en wordt door deze vissen toch alleen maar als voedsel beschouwd. Groenvoer is dan ook absoluut noodzakelijk. Spirulina, sla, gekookte erwten, mais en bonen worden goed gegeten en met een goede verlichting kan algengroei gestimuleerd worden. Daarnaast eten ze natuurlijk ook graag allerhande dierlijk voer. Eventuele medebewoners kunnen bestaan uit bijv. Rocio octofasciata, Astatheros robertsoni, Trichromis salvini, Vieja melanurus, Theraps irregularis, Paraneetroplus gibbiseps, Wajpamheros nourissati, Kihnichthys ufermanni, Cincelichthys pearsei. Allemaal Cichliden die sympatrisch met C. intermedium voorkomen.