Amphilophus supercilius (Geiger 2010)
Supercilius is de latijnse benaming voor wenkbrauw. De auteurs refereren hiermee naar een over-geproportioneerd deel van het neurocranium (schedel), welke de vis een fronsende uitdrukking zou geven. Het lijkt een enigszins gezochte benaming. In vóóronderzoeken werd de vis Amphilophus sp. Barlow genoemd. Refererend aan George Barlow, de man die van het midas-comlex zijn levenswerk maakte. Amphilophus barlowi (sic) zou daarom een voor de hand liggende keuze zijn geweest, ware het niet dat er in 2008 al een Apistogramma naar deze onderzoeker werd vernoemd.
Geiger M. et al. 2010. Description of two new species of the Midas cichlid complex from Lake Apoyo.
Geiger M. et al. 2010. Description of two new species of the Midas cichlid complex from Lake Apoyo.
Amphilophus supercilius heeft unieke fenotypische kenmerken die niet zijn gevonden bij andere leden van het Midas-complex. Bovendien broeden ze assortatief (alleen met eigen soort) en kunnen al in het meer onderscheiden worden van andere leden van het complex. A. supercilius onderscheid zich door zijn ronde staartvin. Bij andere leden van het complex is de staartvin meer driehoekig van vorm. De rondere vorm wordt veroorzaakt door de kleinere buitenste staartvinstralen. Helaas hebben we nog geen toestemming de enig bestaande foto van deze vis (in levende kleuren) te mogen gebruiken, vandaar de tekening.
In broedstemming heeft de vis een donker-grijze tot donker-groene grondkleur. Zeven donkere dwarsbanden, waarvan vijf onder de rugvin, plus een donkere staartwortelvlek accentueren het lichaam. Buik en borst donker met violette gloed. Borstvinnen gelig-transparant. Buik, rug en anaalvin grijs-transparant. De achterste helft van de staartvin iets lichter en doorschijnender met violette waas. Iris met gouden rand. Op die ene foto van deze vis zien we een exemplaar met een rugvinvlek boven de derde dwarsband (een kenmerk dat we ook al bij A. chancho tegenkwamen). In hoeverre dit iets over het geslacht zegt is niet bekend.
A. supercilius is endemisch in het kratermeer L. Apoyo. Dit is het grootste en oudste (± 20.000 jr.) Nicaraguaanse kratermeer en bevat (tot dusver) het grootste aantal (6) soorten Midas Cichliden. Amphilophus zaliosus, A.astorquii, A.chancho, A.globosus, A.supercilius en A.flaveolens. Dit aantal zou de komende jaren nog verder op kunnen lopen want de Nicaraguaanse kratermeren staan momenteel volop in de belangstelling. Deze jonge ecosystemen zijn voor evolutiebiologen een uitgelezen kans om “evolution in progress” (soortvorming waar je bij staat) gade te slaan. Haast is echter geboden want menselijke activiteiten bedreigen het voortbestaan van deze prille kwetsbare levensgemeenschappen. Het indirecte gevolg van al deze belangstelling zijn de nieuwe Midas-soorten die de laatste jaren onze literatuur verrijken. A. supercilius is in L. Apoyo nummer vijf in de rij.
Het water in Lake Apoyo is helder en warm, het komt nooit onder de 27 gr. C. De visfauna is relatief arm. Het bevat behalve de Midas-Cichliden, Parachromis managuensis, de zalm Atherinella sardina, de levendbarende Poecilia sphenops en de exoten Oreochromis niloticus en Gobiomorus dormitor. Het meer bevat zo goed als geen hogere vegetatie, hooguit wat grasachtige soorten (Typha en Scirpus). Op sommige plaatsen echter (vanaf ‘n diepte van zo’n 3 mtr) groeien de zgn. “Chara beds”, oftewel kranswiervelden. Behalve hun chemische rol als het omzetten van stikstof en het produceren van zuurstof, vervullen deze groene weides een zeer belangrijke rol voor de levensgemeenschap van Lake Apoyo. Zo bieden zij broedgelegenheid voor Midas-Cichliden, een veilig toevluchtsoord voor kleine visjes, en vormen ze het favoriete habitat voor het slakje Pyrgophorus coronatus, welke weer gegeten wordt door oa. A. supercilius.
Helaas bedreigen uit viskwekerijen ontsnapten Tilapia's (Oreochromis aureus en O. niloticus) de inheemse vispopulatie. De reikwijdte aan negatieve gevolgen is bijna niet te overzien. De verdwijning van de genoemde submerse Chara sp. (Characeae) voor meer dan vijf jaar was duidelijk gecorreleerd aan de introductie van deze herbivoren Tilapia's, maar er wordt zelfs gesuggereerd dat de uitbraak van een oogziekte bij de inheemse Cichliden aan deze exoten te wijten is. De nieuwste visbeschrijvingen, waaronder die van A. supercilius onderstrepen het belang van inspanningen die nodig zijn om het Laguna de Apoyo Nature Reserve te beschermen als uniek natuurgebied en als studieobject voor sympatrische soortvorming.
Niets over bekend.
Matthias Geiger (2008) noemt de vis een “generalist” wat zoveel betekent als, wat erin past wordt gegeten. Dit deed hij aan de hand van maagonderzoek. Daarin werden nogal uiteenlopende voedselcomponenten gevonden zoals visrestanten, visseneieren, slakken maar ook materiaal van plantaardige oorsprong.
Over de voortplanting is weinig bekend. Wat de onderzoekers opviel was dat de vis géén vóórkeur heeft voor een bepaalde diepte. De meeste Midassen broeden op begrensde dieptes. Nesten van A. supercilius daarentegen werden random tussen de 2 en 20 meter diepte aangetroffen.
Een vis voor pioniers. Bij de NVC zijn er tot dusver geen liefhebbers bekend die deze vis in een aquarium hebben verzorgd. Mochten er in de toekomst aquarianen zijn die ervaring opdoen met deze dieren dan houden we ons natuurlijk van harte aanbevolen.