Nandopsis ramsdeni (FOWLER 1938)
Vernoemd naar de ontdekker van deze vis, Dr. Charles T. Ramsden. Hij ving deze vis in de laaglandrivier Arroyo Hondo ten Oosten van Guantanamo Bay, alwaar hij heden ten dage als uitgestorven wordt beschouwt.
-- Fowler H. 1938. A small collection of fresh-water fishes from eastern Cuba
-- Chakrabarty P. 2006. Systematics and historical biogeography of Greater Antillean Cichlidae
-- Chakrabarty P. 2007. A morphological phylogenetic analysis of Middle American cichlids with special emphasis on the section “Nandopsis” sensus Regan
-- Cichlidenwelt forum
-- Eigenmann C. 1903. The Freshwater Fishes of Western Cuba
-- Fowler H. 1938. A small collection of fresh-water fishes from eastern Cuba.
-- Galford G. 2018. Cuban Land Use and Conservation from Rainforests to Coral Reefs
-- Garbe, H. (1995) Een spookvis meldt zich terug, deel 1. Cichlidae, 21(2): 25-28.
-- Garbe, H. (1995) Een spookvis meldt zich terug, deel 2. Cichlidae, 21(3): 53-60.
-- Geerts M. 1983. De cichliden van de Westindische eilanden. Cichlidae afl. 50, juni 1983
-- Gerardo Begué-Quiala et al. 2018. Conservation of the joturo (Nandopsis ramsdeni),river fish endemic of Guantanamo and threatened of extinction
-- Lyons, T.J. & Rodríguez-Machado, S. 2021. Nandopsis ramsdeni. The IUCN Red List of Threatened Species 2021
-- Dekkers M. 2021. Wat loopt daar, een biologische kijk op rassen
-- Stawikowski/Werner, 1998. Die Buntbarsche Amerikas, band 1, blz 346-348.
-- Yulima González Díaz 2015. Conservation of the Geographically Restricted Cuban Cichlid Nandopsis ramsdeni (Joturo) and Linked Habitats from the National Park Alejandro De Humboldt, Cuba
-- Werner U. 2013. Not Just a Phantom The Jotura From Cuba.
De Caribische cichliden, waartoe behalve N. ramsdeni nog drie soorten worden gerekend (één fossiel), wijken in vorm en kleur duidelijk af van de Cichliden die het vaste land bewonen. Deze Caribische tak is dan ook al enige tijd van zijn continentale familie gescheiden. Volgens Chakrabarty zelfs 50 miljoen jaar. Over zo’n tijdsbestek bezien vallen de verschillen dus eigenlijk nog wel mee. Ten opzichte van de fossiele soort Nandopsis woodringi zijn de huidige soorten al helemaal weinig veranderd. Het lijkt wel of de tijd heeft stil gestaan op de Cariben. En als we naar het aantal soorten kijken dat hier voorkomt lijkt er nog maar weinig schot in te zitten. Cuba is bijna net zo lang als de hele Midden Amerikaanse landbrug, van Panama, Costa Rica, Nicaragua, Honduras en El Salvador bij elkaar.
Deze landbrug telt maar liefst zestig soorten, verdeeld over achttien geslachten. Dan komt Cuba er met zijn twee soorten uit één enkel geslacht toch wel erg karig vanaf, of zou dit komen doordat hier minder onderzoek is verricht? Verschillen komen vaak pas aan het licht als de vissen in potjes op sterk water naast elkaar staan. Daarbij blijft classificeren mensenwerk en hangt veel af van de interpretatie en zienswijze van de beschrijver en of deze hiervoor voldoende steun kan werven. Zo had Carl Eigenmann, een ichtyoloog uit de vorige eeuw, Nandopsis tetracanthus al eens opgesplitst in 6 ondersoorten maar helaas voor hem, werd deze zienswijze door latere collega’s niet gevolgd.
Nandopsis ramsdeni echter, was een verhaal apart. Deze viel niet op te splitsen en evenmin toe te voegen in het rijtje ondersoorten van N. tetracanthus. Ten eerste de lichaamsvorm. Deze is hoog gebouwd en zijdelings sterk afgeplat. Niet bepaald een vorm die je zou verwachten in bovenlopen (het natuurlijk habitat). N. tetracanthus is juist meer cilindrisch van vorm. Ten tweede het typische feesthoedje dat dominante mannen dragen. De bult ontwikkeld zich niet zozeer in frontale richting, zoals bij de meeste cichliden, maar als wel meer in verticale richting, waardoor de vis er een tikkeltje komisch uitziet. Dit kenmerk komt ook voor bij Geophagus steindachneri (een Zuid-Amerikaan). De ontwikkeling van een voorhoofd, of in dit geval, bovenhoofd-bult is overigens in veel gevallen afhankelijk van de aanwezigheid van seksuele concurrentie.
En ten derde de kleur. Hierover kunnen we kort zijn, 90 tinten grijs. Desalniettemin te min, voor wie dit weet te waarderen, een aantrekkelijke aquariumvis. De vraag is alleen of we ooit nog in de gelegenheid zullen komen, want voor zover bekend is hij uitgestorven in de hobby en uiterst zeldzaam in de natuur. Bovendien blijkt de soort behoorlijk kritisch op zijn habitat. Er zijn in het verleden, vanwege zijn hoge waardering als spijsvis, pogingen ondernomen de soort buiten zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied uit te zetten, echter zonder resultaat. Nandopsis ramsdeni wordt in de natuur niet groter dan 30 cm, maar kan onder aquariumcondities wellicht groter worden. Mannetjes worden significant groter dan vrouwtjes.
In de laaglandrivieren bij Guantanamo, waar Dr. Ramsden deze vis voor 't eerst ving, komt hij tegenwoordig niet meer voor. Nergens in het gehele stroomgebied dat uitmondt in de Guantánamo baai wordt de vis nog aangetroffen. Op de typelocatie geldt N. ramsdeni dan ook als uitgestorven. Hierbij moet vermeld worden dat ook in 1937 de vis hier niet talrijk voorkwam. Tegenwoordig zul je N. ramsdeni hogerop moeten zoeken, de bergen in en niet alleen dat. Heiner Garbe, een Duitse aquariaan die met veel volharding en doorzettingsvermogen naar deze vis op zoek was, heeft hierbij zelfs de waterscheiding moeten passeren Hiermee wordt bedoeld de plek waar riviertjes niet meer afwateren naar de Caribische zee, maar juist de andere kant op, richting de Atlantische oceaan.
Nandopsis ramsdeni heeft zijn toevluchtsoord gezocht in het Alejandro Humboldt park. Dit natuurpark staat op de werelderfgoedlijst en ligt in het noordoosten van Cuba. Het park kent de hoogste plantendiversiteit van de Caribische eilanden en wordt beschouwd als het minst onderzochte natuurgebied van Cuba. Er zijn nog steeds delen van het park niet geïnventariseerd. Veel van de onderliggende rotsen bevatten toxische mineralen waardoor dieren en planten gedwongen werden zich aan te passen. Hierdoor zijn unieke soorten ontstaan die nergens anders ter wereld voorkomen. Diezelfde mineralen (Chrome, Kobalt, Nikkel) vormen nu een bedreiging voor het park. Exploitatie zou het einde van het natuurpark betekenen. Het zwaartepunt in de verspreiding ligt nu in de bovenlopen van de Rio Sagua en de Rio Toa.
Hier een mooie documentaire over het mangrovegebied in deze regio. Ingesproken door niemand minder dan “The pirate of the Caribian” Johnny Depp..? Full Documentary: Cuba, Natural Paradise - YouTube
Habitat:
Het habitat van Nandopsis ramsdeni wordt gekenmerkt door relatief koel, stromend water, met een lage stikstofbelasting. Garbe noteerde deze waardes: PH 8.5, GH 13, KH 9, Temp 21. Het water is nergens diep en de bodem bestaat uit zand en stenen met hier en daar ophopingen van drijfhout. In het regenseizoen kan het water tijdelijk troebel worden. Andere vissen die we hier vinden zijn: de eierleggende tandkarper Cyprinodon variegatus, de levendbarende tandkarpers Gambusia punctata, Gambusia puncticulata, Girardinus denticulatus en Poecilia reticulata, de grondels Sycydium plumieri, Sycydium antillarum, Awaous taiasica, Eliotris pisonis en de Harders Agonostomus monticola en Mugil trichodon. Verder komen er in dit habitat bijzonder veel kreeftachtigen voor, zowel in aantallen als in soorten. Garbe klaagde er zelfs over dat de vissen soms niet te fotograferen waren vanwege alle garnalen die in de weg zwommen. Submerse beplanting is ofwel afwezig, ofwel niet nader geïdentificeerd.
Minder agressief dan N. tetracanthus. Rustig karakter, ook in zwemgedrag. Dit staat haaks op het doorgaans actieve zwemgedrag dat we bij veel andere vissen uit midden en bovenlopen zien. Dit tezamen met de typische laagland-vorm (hoog, zijdelings samengedrukt) en de gemelde tolerantie tegen hoge temperaturen bij liefhebbers, doen dan ook enigszins vermoeden dat de bovenlopen eerder een toevluchtsoort dan een voorkeurs-habitat zijn.
Heiner Garbe zag halfvolwassen dieren in kleine groepen (maximaal 10 exemplaren) rondtrekken die met hun licht onderstandige bek de stenen afgraasden. Algen vormen dus sowieso een belangrijk bestanddeel van de dagelijkse kost. Hiervoor is de onderkaak dan ook voorzien van opvallende betanding. Ook in andere onderzoeken lezen we dat deze dieren voornamelijk van algen en aquatische planten leven, bijv. de meest recente, van Gerardo Begué-Quiala et al. 2018. Toch lijkt het aannemelijk dat deze vissen behalve algen ook dierlijk voedsel tot zich nemen (Werner en Stawikowski 1998). We zien deze wijze van foerageren ook bij veel andere (vooral rheofiele) M-Amerikaanse cichliden.. We houden het daarom op een omnivoor met een voorkeur voor plantaardige bestanddelen.
Gezien zijn huidige IUNC red list status “Endangered” wint het ex-situ kweken van N. ramsdeni aan urgentie. Voor aquariumhouders zou hier een mooie taak kunnen zijn weggelegd. De vraag is alleen of het nog mogelijk is om aan ouderdieren te komen. De kweek schijnt niet moeilijk te zijn. Vrouwtjes zijn al bij 10 cm in staat eieren te leggen en de mannetjes zijn met 12 cm geslachtsrijp. De doorgaans egaal grijze dieren krijgen tijdens de paaitijd toch een wat contrastrijker uiterlijk. De uitdossing heeft (met een beetje fantasie) iets weg van een ridderkostuum. Een wit onderhemd met daar overheen een donkergrijs maliënkolder. Iedere schub afzonderlijk zichtbaar. Dit kenmerk zien we ook bij Mayaheros beani, waarmee ramsdeni trouwens ooit ‘n geslacht deelde.
In de natuur plant N. ramsdeni zich voort in de ondiepere gedeeltes van de rivier. Typisch voor dit soort plekken zijn de grintbanken die hier boven het water uitsteken. Mannetjes worden significant groter dan vrouwtjes. Het zijn open substraatbroeders die hun larven overbrengen naar broedkuilen. Hier zijn ze beter beschermt tegen predatoren en de sterke stroming. Alhoewel de dieren dus naar verluid niet moeilijk tot voortplanting zijn te bewegen lijkt het grootbrengen van de jongen niet altijd zonder problemen te verlopen. Meermaals zijn complete nesten, na een aanvankelijk gezonde groei, later stadium toch plotseling massaal gestorven. Ziekteverwekkende pathogenen afkomstig van andere vissen zouden hier wel eens debet aan kunnen hebben gespeeld (zie bij aquarium).
Deze vis werd in 1995 voor t eerst als aquariumvis naar Europa geïmporteerd. maar is heden ten dage (anno 2020) helaas geheel uit de hobby verdwenen. We zeggen hier bewust “helaas” want als we de aquariumhouders mogen geloven die deze vissen daadwerkelijk hebben verzorgt waren het, ondanks het gebrek aan kleur, toch aantrekkelijke aquariumvissen. Boeiend gedrag en de aparte
vorm zullen hier debet aan zijn geweest. Waarom ze dan uiteindelijk toch uit de hobby zijn verdwenen is niet geheel duidelijk maar het feit dat dit eiland-dieren zijn en dat 5 miljoen jaar isolatie niet bepaald bevorderlijk is voor het weerstandsvermogen zou hierbij wel eens een rol van betekenis kunnen hebben gespeeld.
In het verleden ging het opvallend vaak fout wanneer deze dieren werden gecombineerd met andere vissen. Vaak werd dit dan aan stress gewijd, maar misschien dat corona ons in dit opzicht toch ook iets anders heeft geleerd. We kunnen deze dieren dus beter niet samenhouden met andere vissen. Een ander punt van aandacht is de temperatuur. Heiner Garbe ving de eerste dieren in de Rio Sagua op 800 mtr. boven zeeniveau bij een watertemp van 21 C. Meermaals kwam ik ook de hypothese tegen dat N. ramsdeni in dit habitat de concurrentie met N. tetracanthus beter aankon omdat deze resistenter zou zijn tegen de lagere temperaturen. Echter, in contrast hiermee word door sommige liefhebbers die deze dieren in het verleden verzorgt hebben temperaturen geadviseerd van 29 of zelfs hoger. (Cichlidenwelt forum) Hier ligt dus nog een mooi onderzoeks onderwerp.
Verder was het water dat Garbe onderzocht kraakhelder, vrij van stikstofverbindingen met een PH van 8,5, KH 9, GH 13. aangezien ze minder agressief zijn dan N. tetracanthus en ook een rustig karakter hebben, kunnen ze iets kleiner worden gehuisvest, maar als we uitgaan van een kleine groepje, wat altijd beter functioneert dan paarsgewijs houden, moeten we toch wel rekening houden met een minimum kantlengte van twee meter. Naar verluid graven de dieren behoorlijk. In de literatuur worden deze dieren meermaals omschreven als “habitatingenieurs”, een betiteling die doorgaans is weggelegd voor dieren als bevers, termieten en niet te vergeten mensen.
Tot slot:
Als u ooit het geluk heeft de Joturo (zoals de vis in Cuba genoemd wordt) tegen te komen en u beschikt over de benodigde ruimte, aarzel dan niet. Het zouden wel eens de laatste kunnen zijn. En wat geeft nu meer voldoening dan dat wij als cichlidenliefhebbers (na herstel van habitat) de soort in de toekomst opnieuw zouden kunnen uitzetten.
Ach, je moet wat te dromen he :) Zucchero - Guantanamera (Guajira) - Bing video