Nandopsis haitiensis (Tee-van 1935)
Haitiensis refereert aan het eiland Haïti.
De betekenis van Nandopsis blijft tot op de dag van vandaag een raadsel. De formele uitleg Nano = “dwerg”, opsis = “gelijkenis”, lijkt eigenlijk helemaal nergens op en als we proberen te achterhalen wanneer en in welk verband het woord Nandopsis voor 't eerst gebruikt is, wordt het pas echt schimmig. Het artikel waarin Nandopsis gepresenteerd zou zijn, betreft alles bij elkaar één zin, in een stuk dat verder volledig over zeevissen gaat. Bovendien blijkt de eerstbeschrijving van de typesoort N. tetracanthus (welke even daarvoor nog ingedeeld bij de zonnebaarzen), gebaseerd op een tekening. Bent u er nog?
Maar één ding is zeker, “Nandopsis” wordt nu enkel nog gebruikt voor cichliden van de West Indische eilanden.
Tee-Van, J.. 1935. Cichlid fishes in the West Indies with especial reference to Haiti, including the description of a new species of Cichlasoma
John van Tee trad als 14 jarig jongetje in de voetsporen van zijn vader. Deze was dierverzorger op de vogel-afdeling in de dierentuin van The Bronx, New York. Daar werd hij ontdekt als tekenaar door William Beebe, een wereldberoemd bioloog en avonturier, die bekendheid kreeg met het eerste diepzee duikavontuur. Die samenwerking heeft Van Tee geen windeieren gelegd want John eindigde later als directeur van de dierentuin waar hij ooit als kleine jongen begonnen was.
Op Haïti gaat het leven langzaam en zo ook de evolutie. Dit eiland is het domicilie van Nandopsis haitiensis, een cichlide die nauwelijks verschilt van zijn 6 miljoen jaar oudere (fossiele) voorvader Nandopsis woodringi. Het is dus maar goed dat Darwin de Galapagoseilanden heeft bestudeerd en niet de Caribische eilanden, want anders hadden we nog geen evolutietheorie gehad. De eerder vermeende verschillen bleken bij nader inzien het gevolg van het fossilisatieproces. Het enige onderscheid dat na grondige bestudering overeind bleef, was gelegen in het aantal rugwervels. Het fossiel bleek er twee meer te hebben. Ook de verschillen met de cichliden van het naburige eiland Cuba zijn marginaal te noemen. We noemen hier 1. gemiddeld één rugvin-stekel minder, 2. iets langere snuit en 3. gemiddeld twee schubben meer in de lengte.
Het zal overigens niet gemakkelijk geweest zijn om dit diagnostisch onderscheid te destilleren want de Cubaanse N. tetracanthus kent ondanks een gebrek aan telbare variatie, wel degelijk veel diversiteit, maar dan in tekening en proporties. Dit was ook de reden dat de ichtyoloog Carl Henry Eigenmann aan het begin van de vorige eeuw het de hoogste tijd vond om orde op zaken stellen. Hij splitste de Cubaanse N. tetracanthus op in twee soorten en vijf ondersoorten. Helaas voor hem werd dit initiatief door latere ichtyologen niet opgevolgd. N. haitiensis leeft op Hispaniola onder dezelfde omstandigheden als de N. tetracanthus op Cuba. er zijn dus geen redenen om aan te nemen dat de situatie voor N. haitiensis anders is.
N. haitiensis is inmiddels van meer dan 75 locaties geregistreerd Nandopsis haitiensis (Tee-Van, 1935) (gbif.org) en net als N. tetracanthus komt ook N. haitiensis in de meest uiteenlopende habitats voor. Zo zijn er populaties in de laagland-rivieren, in bergriviertjes, maar ook in het stilstaande water van zoetwater-(stuw)meren en er bestaan zelfs populaties die hun leven lang in brak water doorbrengen. Nandopsis haitiensis wordt in de natuur normaal gesproken niet groter dan 30 cm. Er hebben echter aquarium-exemplaren bestaan die de 40 cm aantikten en bijna anderhalve kilo wogen. Deze dieren zijn ivoorwit met een donkere tekening welke zich niet beperkt tot die plaatsten waar normaal gesproken het bandenpatroon loopt. Sommige exemplaren vertonen een nettekening. Rug en aarsvin opvallend lang.
Nandopsis haitiensis is endemisch voor het eiland Hispaniola. Dit eiland wordt gevormd door de landen Haïti en de Dominicaanse Republiek. In beide landen kunnen we deze vis aantreffen. Enkele in de literatuur genoemde locaties zijn in Haïti, de Rio Guayamouco bij het plaatsje Hinche en de brak-water lagune Etang Saumatre bij Port au Prince. In de Dominicaanse Republiek, De Gurabo river, die dwars door de stad Santiago loss Caballeros loopt, het korte vertakte riviertje Rio Chavon en de Rio Yaque del Norte, van de monding tot aan de stuwmeren.
Habitat: Zeer divers. Deze soort bewoont zeer uiteenlopende habitats waardoor habitatgegevens per variant verschillen. Het voert te ver om hier per locatie op in te gaan. Wat wel gezegd kan worden is dat de habitats op eilanden dikwijls in meer of mindere mate natrium bevatten. Dit geldt natuurlijk met name voor locaties aan de kust, maar ook verder landinwaarts wordt er dmv. hurricanes een jaarlijkse hoeveelheid zout aangevoerd. Uitgezette exoten vormen een zeer ernstige bedreiging voor het voortbestaan van de inheemse West Indische cichliden.
Omnivoor. Het hoofdvoedsel waar deze dieren van leven zal afhankelijk zijn van de vindplaats. Het maagonderzoek dat John van Tee liet uitvoeren op dieren uit de Etang Saumatre, bevatte algen, waterplanten, slakken.
Open substraat broeder. Deze vissen kunnen reeds bij een lengte van 7 á 8 cm voor nageslacht zorgen. Mannetjes worden groter, krijgen een voorhoofdsbult (bij concurrentie) en zijn lichter (crème) gekleurd. Vrouwtjes hebben een (ivoor) witte lichaamskleur, sommige dragen een donkere zone in de rugvin, maar in de broedtijd blijft het daar niet bij. De vrouwen worden dan nagenoeg zwart. Dit is ook het moment waarop de vrouwtjes zeer onverdraagzaam worden. Als een furie verdedigt zij haar eieren. Er wordt in de broedperiode veel zand verplaatst. Het mannetje blijft, net als veel andere M-Amerikaanse cichliden, op veilige afstand, want het vrouwtje schroomt niet haar eigen partner aan te vallen als deze, naar haar zin, te dicht in de buurt komt.
Na 3 á 4 dagen, afhankelijk van de temperatuur, komen de eieren uit. Na nog eens 7 dagen zwemmen ze vrij. De man mag er nu ook bij. De jongen eten artemia-larven vanaf dat ze zwemmen. Ze worden vaak lang door de ouders verzorgd, daarbij komt het nogal eens tot contacting. Dit is het foerageergedrag van jonge vissen die huidsecretie van de ouders eten. In het aquarium moeten we dit gedrag binnen de perken zien te houden. Dit om te voorkomen dat de ouders er serieus onder gaan lijden. Bij een grootte van 3 a 4 cm gaan de jongen door een kritische fase. liefhebbers hebben onafhankelijk van elkaar, rond deze ontwikkelingsfase problemen gemeld. Hoge sterftecijfers, tot aan complete nesten aan toe. De oorzaken zijn onbekend.
In 1938 werden reeds acht exemplaren geïmporteerd door Erhard Roloff, dit was één van de eerste aquarianen die vangreizen naar de tropen ondernam. Deze vissen overleefden de tweede wereldoorlog niet, maar in 1993 werd de soort opnieuw geïmporteerd door Jens Gottwald, een handelaar in aquariumvissen, die ook tegenwoordig nog aan de weg timmert. N. haitiensis bleek geen gemakkelijke kostganger, integendeel, deze vis heeft zich in de loop der jaren als uiterst gevoelig bewezen. Oké.., uitzonderingen daargelaten. Sommige lukt het nml. wel om deze soort succesvol te houden en zelfs na te kweken. Maar veruit de meeste verhalen zijn getuigenissen van een dramatisch verlopend ziektebeeld, waarbij een plotseling uitbraak van bloat, ogenschijnlijk gezonde dieren, van de ene op de andere dag treffen.
Wat kan hier aan de hand zijn? Het eerste probleem dat zich bij deze dieren voordoet, is dat we niet precies weten uit welk habitat onze vis komt. Het maakt nml. nogal wat uit of de vis gevangen is in een helder bergriviertje of dat hij afkomstig is uit een brak-water lagune. In het eerste geval is helder zuurstofrijk water essentieel en in het tweede geval is een zouttoegift onontbeerlijk. Maar er speelt nóg een bijzonderheid bij deze vissen. N.haitiensis is namelijk een eiland-vis. Maar niet alleen de vis bevond zich de laatste paar miljoen jaar op een eiland, ook zijn afweersysteem deed dat. Concreet betekent dit dat N. haitiensis meer dan 6 miljoen jaar aan updates van haar immuunsysteem mist. Iedere ontmoeting met een vis van het vaste land kan dan zijn laatste zijn.
Het gezegde “beter alleen dan in slecht gezelschap” is op deze vis dus wel van toepassing en we raden daarom aan deze vis in het aquarium niet te vergezellen van andere cichliden. Hooguit vissen uit ander families, maar zelfs dat kan een risico inhouden. Een derde aandachtspunt is de gevoeligheid voor waterverversingen. Nogal wat aquarianen melden dat hun dieren na het water verversen aan de oppervlakte gaan hangen. Zuurstofgebrek kan hierbij worden uitgesloten omdat de adem-frequentie gelijk blijft. We raden aan om het water verversen geleidelijk te laten verlopen. Ideaal zou zijn een automatisch waterverversingssysteem. Net als bij parachromis-soorten groeien de vrouwtjes langzamer en worden ze niet zo groot omdat ze constant aan het paaien zijn. Probeer dit zo nu en dan te onderbreken. Voer ballaststof rijk en proteïnen arm, één vastendag per week, hard alkalisch water, zout toegift, temp 27-29.
-- Cichlasoma vombergae Ladiges, 1938. Het gaat hier om de N. haitiensis uit de Dominicaanse Republiek, die lange tijd als een afzonderlijke soort werd beschouwd vanwege de verdikte lippen, ander kleurpatroon en een ecologische barrière tussen de verspreidingsgebieden. Determinator Chakrabarty (2006) oordeelde echter dat de genoemde morfologische verschillen bij het polymorfe karakter van de soort past.