Amphilophus labiatus (Günther 1864)
Labia betekent “lip”, refererend aan de dikke lippen. Alhoewel de mate van ontwikkeling aanzienlijk kan verschillen vertonen alle in het wild levende A. labiatus verdikte lippen. Wanneer deze vissen worden ondergebracht in een aquarium zal deze hypertrofie geleidelijk verdwijnen. De wilde vissen blijven echter herkenbaar aan een knobbeltje op de bovenlip.
Günther A. 1864. Report of a collection of fishes made by Messrs. Dow, Godman, and Salvin in Guatemala. Proceedings of the Zoölogical Society of London.
Baensch H, Riehl R. 1987. Aquariën Atlas Band 2. blz 870
Barlow G. 1976. The Midas Cichlid In Nicaragua
Barlow G. 1976. The Red Devil-Midas-Arrow Cichlid Species Complex in Nicaragua
Barlow G. et al. 1976. Chemical analyses of some Crater Lakes in relation to adjecent lake Nicaragua
Barluenga M., Meyer A. 2004. The Midas cichlid species complex, incipient sympatric speciation in Nicaragua cichlid fishes
Colombo M. et.al. 2012. The ecological and genetic basis of convergent thick-lipped phenotypes in cichlid fishes
Geiger M. et al. 2010. A first comprehensive phylogenetic hypothesis for the Midas Cichlidcomplex in Nicaragua
Kusche H. et al. 2015. Sympatric ecological divergence associated with a color polymorphism
Loiselle P. 1982. The Amphilophus labiatus species complex
Machado-Schiaffino G. et al. 2014. Species-specific differences in adaptive phenotypic plasticity in an ecologically relevant trophic trait, Hypertrophic lips in Midas cichlid fishes
Meyer A. en Huete-Rérez J. 2010. Conservation: Nicaragua Canal could wreak environmental ruin
Noakes D., Barlow W. 1976. Ontogeny of Parent-Contacting in Young Cichlasoma citrinellum.
The World Bank Group 2011. The Mesoamerican Biological Corridor
Stawikowski R., Werner U.1985. Die Buntbarsche der neuen welt
Deze vis is de type-soort van Amphilophus en behoort tot de Midas-Cichliden. Midas was een koning uit de Griekse Mythologie. Nadat hij de Sater Silenos had gered, gaf Dyonysos hem de gave alles in goud te veranderen wat hij aanraakte. Toen echter ook zijn eten in goud veranderde was de lol er snel af. Midas-Cichliden zijn een Cryptische groep Cichliden uit de Nicaraguaanse meren waarvan een klein gedeelte (8-10%) in zgn. “Golds” veranderen. Dit zijn xantoristische kleurmorfen die het donkere pigment geheel of gedeeltelijk zijn kwijtgeraakt. Deze vissen variëren van wit, geel, oranje tot rood. Ook komen er intermediaire combinaties van deze, of zwartgevlekte vormen voor.
George Barlow (1967) heeft veel onderzoek gedaan naar het fenomeen “Golds” en constateerde dat ze sneller groeien, groter worden en eerder geslachtsrijp. Je leest ook wel eens dat ze agressiever zouden zijn, maar dat is niet het geval. De kleur werkt intimiderend. Hierdoor hebben “Golds” een competitievoordeel. Dit betekent dat er bijv. tijdens voedselschaarste voordeel te behalen valt voor deze kleurmorfen. Een ander opvallend verschil met de normaal-vorm is dat ze niet alleen eerder broeden maar ook dieper. Ook dit kan in de natuur bepaalde voordelen opleveren. Het feit dat “Golds” maar een klein gedeelte van de wilde populatie bevatten betekent dat er ook nadelen kleven aan de kleuren, anders zou de populatie binnen de kortste keren geheel uit “Golds” bestaan.
A. labiatus lijkt in veel opzichten op A. citrinellus. Hiermee is zij dan ook nauw verwant. Door een verschil in ecologische niche zijn de dieren echter morfologisch gaan verschillen. A. labiatus heeft een gestrekter lichaam, spitsere kop en vergrote lippen. Om het nog wat ingewikkelder te maken komen er in de natuur ook hybriden voor. Normaal gesproken rekent natuurlijke selectie af met hybriden, maar blijkbaar bieden de grote Nicaraguaanse meren nog kansen voor de intermediairen. Jonge dieren zijn niet van elkaar te onderscheiden, maar bij de wat ouderen kan “het trucje van Loiselle” uitkomst bieden. Van boven bezien lopen de lippen van A. citrinellus nml. rond en ononderbroken, bij A. labiatus lopen ze V-vormig en worden onderbroken door een frenum. Hier is minimaal de aanzet tot de hypertrofie zichtbaar.
A. labiatus is een grote indrukwekkende verschijning. De Mannen kunnen in een aquarium gemakkelijk 30 cm bereiken. In de natuur blijven ze kleiner. Tijdens de broedtijd kunnen beide geslachten een voorhoofdsbult ontwikkelen. De normaal-vorm heeft 7 dwarsbanden plus een staartwortelvlek. De vierde band is vaak geprononceerd. Doordat de dieren zo gemakkelijk hybridiseren en soortkenmerken overlappen of onduidelijk zijn, wordt algemeen verondersteld dat er veel hybriden in omloop zijn. Veel Midas-Cichliden echter (waaronder A. labiatus) bevinden zich in een pril stadium van differentiatie. Het proces tot soortvorming is nog in volle hevigheid gaande en nog niet geheel voltooid. Dit verklaard een deel van de variatie en maakt deze vissen tot gewilde studieobjecten bij evolutiebiologen.
Lake Nicaragua en Lake Managua welke door de Rio Tipitapa met elkaar verbonden zijn. A. labiatus is een typische Lacustrine soort ('n meren-vis die stromend water mijdt). In de aan en afvoer rivieren van beide meren komt A. labiatus dan ook zeldzaam voor. Meldingen betreffen voornamelijk jonge dieren. Het Nicaraguameer is het grootste meer in Centraal Amerika. Vanuit het omringende landschap monden 'n aantal kleine riviertjes in het meer uit . Het surplus wordt in het Oosten afgevoerd via de San Juan, naar de Atlantische Oceaan. Met een gemiddelde diepte van zo'n 15 meter bevat de bodem van het meer verschillende vulkanische eilandjes waarvan sommigen boven de waterspiegel uitstijgen, zoals Ometepe, het grootste eiland in het meer. Het water is troebel, submerse waterplanten komen dan ook nauwelijks voor. Wel verspreiden zich, met name in de buurt van riviermondingen, grote tapijten Salvinia molesta en Pistia stratiotes, (drijfplanten) die het goed doen in dit nitraat-rijke water.
Het Nicaragua-meer staat aan de vooravond van ecologische veranderingen. Hierdoor is de toekomst van veel endemische soorten onzeker. Het meer wordt onderdeel van een kanaalroute die de Atlantische Oceaan met de Stille Oceaan zal verbinden. Zoiets als het Panamakanaal, maar dan geschikt voor de allergrootste containerschepen. Het milieuonderzoek is gecommissioneerd door de HKND group, het bedrijf dat belast is met de uitvoering, waardoor de uitkomst op z'n minst twijfelachtig is. Feit is dat er flink gebaggerd zal moeten worden. Miljoenen tonnen slib zullen dan in andere delen van het meer of op het omringende land gedumpt gaan worden. 400.000 hectare tropisch mangrove en regenwoud zal worden gekapt en het kanaal loopt dwars door het Cerro Silva Natural Reserve, dat onderdeel is van “The Mesoamerican Biological Corridor” Een biologische corridor tussen Noord en Zuid Amerika dat tot doel heeft de uitzonderlijke biodiversiteit van deze relatief smalle strook land te beschermen. Bij dit in 1997 gesloten verdrag hadden betrokken landen juist afgesproken menselijke activiteit in deze corridor zoveel mogelijk te beperken.
In het wild zijn Midas-Cichliden lang niet zo agressief als in het aquarium. Buiten de broedtijd, zou je ze zelfs als scholenvissen kunnen typeren. Ze missen weliswaar de coördinatie van een echte scholenvis maar kunnen elkaar toch zeer dicht naderen. Hoe valt dit nu te rijmen met de slechte reputatie die deze vis heeft opgebouwd en hem zelfs de bijnaam “Red Devil” heeft opgeleverd? Wat gebeurt er toch in het aquarium..? Niets... dat is juist het probleem. Het continue verblijf in dezelfde stimuli-arme ruimte zet de dieren aan tot territoriumgedrag en dit brengt de dieren dan vervolgens in broedmodus, een modus welke wezenlijk verschilt van het foerageergedrag waar de dieren zich, normaal gesproken (het grootste deel van 't jaar), in bevinden. In de natuur is de broedtijd een jaarlijks terugkerend evenement dat zich concentreert rond de overgang van natte naar droge tijd (Dec-Jan) maar in een aquarium blijven de dieren vaak permanent in broedstemming, met bijhorend gedrag en bijbehorende problemen.
De dikke lippen van deze vis doen een specialistisch voedingspatroon vermoeden. Ondanks diverse onderzoeken, Barlow (1976), Meyer (1989), Barluenga (2004) is het verschijnsel echter nog steeds niet geheel opgehelderd. In 2012 werd er door Marco Colombo en anderen een onderzoek gedaan naar diklippigheid bij Cichliden. Maagonderzoek wees uit dat diklippige vissen een voorkeur vertoonden voor hardschalige prooien zoals slakken, mosseltjes, en kreeftjes. Bij een vergelijkend maagonderzoek van A. labiatus vs. A. citrinellus werden deze resultaten bevestigd. De maaginhoud van A. labiatus bestond voor 68% uit slakken. Ter vergelijk, 35% bij A. citrinellum. Deze resultaten staan dan weer haaks op de bevindingen van Meyer (1989) en Barluenga (2004) die aantoonden dat juist 'n deel van A. citrinellus (dus niet A. labiatus) toegerust was om slakken te kunnen verwerken. Dit deden zij aan de hand van de morfologie van de keelkaken.
Voor de hypertrofie van de lippen bestaan drie hypotheses:
1. De hypertrofie is een reactie van de huid op irritatie, vergelijkbaar met eelt op de handen van een arbeider. (bescherming).
2. De hypertrofie bestaat juist uit gevoelige structuren vol met sensoren waarmee de vis zijn voedsel opspoort. (sensor).
3. De hypertrofie dient als 'n soort pakking waarmee ze holten kunnen omsluiten om het voedsel dan simpelweg naar binnen te kunnen zuigen. (werktuig).
Deze laatste hypothese krijgt tot dusver de meeste aanhang, het zou ook meteen de lange snuit verklaren. Deze dient dan om extra zuigkracht te genereren. In het aquarium gehouden dieren gedragen zich als echte omnivoren en zijn alles behalve kieskeurig. Ze raken echter wel geleidelijk hun dikke lippen kwijt. Het laatste onderzoek hieromtrent (mij bekent) stamt uit 2014. Hierin toont Gonzalo Machado-Schiaffino (2014) aan dat de aanleg voor hypertrofe lippen erfelijk is, maar dat omgevingsfactoren (contact met ruw substraat) een rol spelen bij de ontwikkeling ervan.
De 200 tot 1000 ovale eitjes doen er bij 27 graden 2-3 dagen over om uit te komen. De immobiele jongen worden meerdere keren verhuisd. Ze hebben net als veel andere Cichliden kleefklieren aan de kop. Na nog eens 4-5 dagen beginnen de zwemlessen en zodra de wolk boven de kuil uitstijgt kan er gevoerd worden. In het begin met Artemia naupliën en of microaaltjes, fijn gewreven droogvoer zodra ze dit accepteren en in een later stadium Cyclops gevolgd door watervlooien. Deze laatsten bevatten algen en dus caroteen, 'n kleurstof die van pas gaat komen wanneer de dieren om gaan kleuren.
Wanneer er te weinig gevoerd wordt gaan de jongen huidsecretie eten. Ze grazen hierbij op de flanken van beide ouders. Dit is volkomen normaal en doen de dieren in de vrije natuur ook. Vooral bij de wat dieper broedende “Golds”, waar het water donkerder en voedselarmer is, biedt deze manier van bijvoeding waarschijnlijk extra overlevingskansen. Dat pa en ma dan wat beter te zien zijn komt dan natuurlijk goed uit. In het aquarium moeten we opletten dat dit niet te ver gaat. Soms is de belasting voor de ouders zó groot dat er wondjes ontstaan. Dan moet er ingegrepen worden. De jongen kunnen de ouders letterlijk opvreten.
Na 6 weken zijn de meeste jongen zo'n 1 – 1,5 cm groot en worden ze kannibalistisch. Dit reduceert de zwerm 'n beetje en dat is maar goed ook, want 'n paar honderd Amphilopussen verkopen vergt toch wel enig marketingtalent. De opmerkelijke vruchtbaarheid van deze vissen ( Loiselle 1987, noemt zelfs een aantal van 7000 eieren) is een aanpassing aan de enorme predatiedruk waarmee deze vissen in de natuur te maken hebben. Pa en ma doen er alles aan om de gevolgen hiervan tot een minimum te beperken en vallen alles aan wat in de buurt komt, inclusief de hand van de verzorger. U bent dus gewaarschuwd.
Bij 3 cm krijgen alle jongen, dus ook de “Golds”, hun eerste zwarte pigment. Een van de spannendste momenten bij het kweken van deze vissen is natuurlijk het omkleuren. Dit proces verloopt onregelmatig. In de natuur zijn de dieren dan zo'n 10 tot 15 cm groot, te groot dus voor de meeste predatoren. De eerste kunnen al bij 7 maanden beginnen, maar ook na twee jaar kunnen er nog dieren uit de kast komen. Er bestaan aquariumstammen waarbij dit proces eerder en sneller verloopt. Deze zijn hierop geselecteerd en deze eigenschap is genetisch vastgelegd.
Op Youtube rouleren nogal wat filmpjes met A. labiatus in de hoofdrol. Namen als “Red Terror”, “Green Terror”, maar ook “Red Devil” oefenen een aantrekkingskracht uit op lieden wiens interesses niet veel verder lijken te reiken dan de agressie van de vis. Dit soort “liefhebbers” weten heel goed hoe ze deze emotie bij hun huisdier naar boven moeten halen. Veel te kleine bakken, zonder inrichting, of juist 'n santenkraam aan prullaria. Alléén gehuisvest, of als er niets op tv is, tijdelijk het gezelschap van een andere “tankbuster”. Het moge duidelijk zijn dat de NVC op geen enkele wijze geassocieerd wil worden met deze vorm van vermaak. Maar hoe dan wel?
Laat ik voorop stellen dat het houden van grote Amphilophussen voor de meeste van ons niet is weggelegd. Bakken onder de drie meter vallen al bij voorbaat af. Wie in alle facetten van deze vis geïnteresseerd is zal de natuurlijke situatie zo dicht mogelijk willen benaderen en dus zijn dieren huisvesten in groepen. Problemen met dieren in gevangenschap behelzen vaak volwassen mannen die in broedmodus blijven hangen. De verzorging zou er dus op gericht moeten zijn om, enerzijds het broedgedrag af te remmen en anderzijds de negatieve impact hiervan voor medebewoners tot een minimum te beperken. Broedgedrag kunnen we afremmen door de vissen afleiding te geven. We geven A. labiatus hiervoor het gezelschap van andere soorten. Te denken valt aan medebewoners als Amatitlania siquia, Herotilapia multispinosa, Cribroheros rostratus of voor wie het aandurft en er de ruimte voor heeft 'n koppel Parachromis managuensis of Vieja maculicauda. Ook een school grote Astinax mexicana, zoetwaterkreeften of 'n zich niet aan territoria storende grote meerval kunnen de focus verzetten. Zorg er bij de inrichting voor dat er voldoende, maar vooral ook efficiënte schuilmogelijkheden zijn voor de kleinere soortjes.
A. labiatus wordt veelal boven rotsbodems waargenomen. Dat vraagt dus om een Malawi-achtige inrichting in het kwadraat. Zorg dat alles stevig staat want de dieren graven graag. We voorzien in deze behoefte door een dikke laag zand-grint en een krachtige filterinstallatie. Op wat drijfplanten na komen er nauwelijks planten voor in het biotoop van A. labiatus, deze kunnen we dus ook beter achterwege laten. Watersamenstelling is van ondergeschikt belang, zolang 't maar niet zacht en of zuur is, maar dat zul je in Nederland niet snel aantreffen. De temperatuur in Lake Nicaragua is gemiddeld 28 gr. C. en behoorlijk stabiel. Ook een iets lagere temp kan de voortplantingsdrift enigszins beteugelen, maar we moeten hierin niet overdrijven. Tot slot, A. labiatus is net als alle andere grote Amphilophussen een vis voor de gevorderde aquariaan met ruime financiële middelen. Dat geldt niet alleen voor de noodzakelijke royale setup, maar ook voor de dagelijkse verzorging.