Cryptoheros chetumalensis (SCHMITTER-SOTO)
Deze vis is vernoemd naar de typelocatie in de Rio Hondo die zich 10 km stroomopwaarts van de riviermonding, bij het stadje Chetumal bevindt.
Schmitter-Soto J. 2007. "A systematic revision of the genus Archocentrus (Perciformes: Cichlidae), with the description of two new genera and six new species". Zootaxa. n. 1603.
Schmitter-Soto onderscheidt drie groepen (onder-geslachten) binnen het geslacht Cryptoheros. Panamius, Bussingius en Cryptoheros. Deze laatste groep is de meest Noord-Westelijke en werd tot 2007 gezien en beschreven als één soort,”Archocentrus spilurus sec”, later Cryptoheros spilurus sec. Toch was dit geen bevredigende situatie want tussen de Hondurese en Beliziaaanse dieren (de verst van elkaar liggende populaties) bestonden aanmerkelijke verschillen. Zelfs voldoende om als verschillende soorten aangemerkt te worden. Het probleem was alleen dat niet helemaal duidelijk was waar het één ophield en de ander begon. De populaties lopen in hun verschillende kenmerken geografisch onregelmatig in elkaar over.
Als determinator heb je dan de keus deze verschillende kenmerken te beschouwen als “variatie binnen de soort”, maar deze laatse kan er ook voor kiezen om dmv zeer grondig inwendig onderzoek minimale verschillen bloot te leggen waarlangs scheidslijnen getrokken kunnen worden. En dit laatste was de werkwijze van Schmitter-Soto. Hij zette het mes in C. spilurus sec. en verdeelde de groep in drieën. De Hondurezen heette voortaan C. cutteri, een naam die ze in een ver verleden al eens eerder hadden gedragen. De Belezianen C. chetumalensis, vernoemd naar de typelokatie. Beide soorten werden vervolgens gescheiden door C. spilurus wiens verspreidingsgebied zich voortaan tot het Izabal-meer en haar toevoerrivieren beperkte.
Het is nog maar de vraag of deze indeling voldoende aanhang zal krijgen. Tot dusver bestaat er weinig consensus. Er zijn nu al meldingen van dieren met kenmerken die zich weinig aan de geografische indeling van Schmitter -Sotto gelegen laten liggen. Een voorbeeld hiervan is bijv. de zgn. “Cryptoheros spec. Red fin” die in een zijrivier van de Rio Sarstoon gevangen zou zijn (in het verspreidingsgebied van C. chetumalensis dus, maar in strijd met diens diagnose (roodtinten op buik, flanken en hardstralige deel van de rugvin).
Froese R. & Pauly D. (eds) (2013). FishBase (version Feb 2013). In: Species 2000 & ITIS Catalogue of Life, 11th March 2013 (Roskov Y., Kunze T., Paglinawan L., Orrell T., Nicolson D., Culham A., Bailly N., Kirk P., Bourgoin T., Baillargeon G., Hernandez F., De Wever A., eds). Digital resource at www.catalogueoflife.org/col/. Species 2000: Reading, UK.
Een vage dwarsband over het hoofd, een van oog naar snuit en zes dwarsbanden op de flanken waarvan de tweede het slechts en de derde het best zichtbaar. Eersten band niet Y-vormig. Maximale lengte in het wild 10 cm, in het aquarium waarschijnlijk iets groter. Het lichaam minder hoog dan bij andere leden van Cryptoheros. De buik grijs-wit, dus zonder roodtinten (Schmitter-Soto 2007) en ook de borstvinnen zijn licht gekleurd.
Cryptoheros chetumalensis vertoont zeer veel gelijkenis met C. spilurus en C. cutteri. maar Schmitter-Soto geeft hiervoor de volgende diagnose:
Deze soort verschilt van C. spilurus en C. cutteri in de secundaire poriën op de staartvinbasis die bij C. spilurus en C. cutteri in rijen liggen en bij C. Chetumalensis niet. (De functie van deze openingen zijn nog niet geheel opgehelderd maar vervullen waarschijnlijk een rol bij de waarneming); De voorkant van het bovenkaakbeen is bol (vs. gekerfd of hol). Het eerste doornuitsteeksel van de wervelkolom staat schuin naar voren ipv naar achteren. met 3 (ipv. 2) elementen tussen de eerste twee niet neurale wervels. Daarnaast bestaat er nog een klein detailverschil in één van de botjes die de rugvin ondersteunen.
U begrijpt, dat u hier zonder loep en fileermes niet erg ver komt. Daarom geldt dat in dit geval “de herkomst” de beste sleutel is, ware het niet dat we hier zelden absolute zekerheid over zullen krijgen. Het onvermijdelijke gevolg van dit alles is dat de onduidelijkheid omtrent de verschillen tussen C. chetumalensis en C. spilurus voorlopig nog wel eventjes voort zal duren.
Uiteenlopende biotopen tot 300 meter, met een voorkeur voor traag stromende rivieren en meren van het Zuid-Oosten van Yucatan (Laguna Kaná) tot in Belize (Rio Hondo) en van daaruit verder tot aan lake Izabal ( Rio Sarstún) in het Zuiden en de Péten-meren (Guatamala) in het Westen. Hier bewoont zij voornamelijk de ondiepere zones met stenige bodem, maar wordt ook wel gevonden boven zand, blad of een modderige bodem.
Vertoont hetzelfde gedrag als alle andere Cryptoherossen. Enigszins terughoudend, maar in de paartijd onbevreesd en stoutmoedig.
Net als alle andere Cryptoherossen een echte omnivoor. Allerhande kreeftjes, slakjes, insecten en hun larven, maar dus ook ook plantaardig voedsel zoals detritus algen en planteresten, Daarom is het goed de dieren ook in het aquarium zo nu en dan eens plantaardig voedsel zoals Spirulina, gekookte erwten of sla aan te bieden.
Holenbroeder – open substraatbroeder, zie C.spilurus. Het vrouwtje wordt in de broedtijd aanmerkelijk donkerder. De buikzijde kleurt dan zwart en de dwarsbanden steken scherp af tegen de lichte grondkleur. Koppels vertonen een sterke band en verdedigen hun broed tegen iedere indringer, ook als deze veel groter zijn dan zij. Er is dus geen enkele reden om jongen bij de ouders weg te halen, maar waarom zou u ook de broedzorg is immers het mooiste wat de cichliden-hobby te bieden heeft. Jongen zijn gemakkelijk groot te brengen met artemia.
In een aquarium vanaf één meter kan men reeds één koppel huisvesten. Meerdere koppels vanaf 140 cm. Niet samenhouden met andere Cryptoherossen. De kans op hybridisatie is groot. Inrichting met veel schuilplaatsen, beplanting mogelijk maar om schade te voorkomen cq. te beperken is regelmatig plantaardige kost een aanbeveling. Goed samen te houden met kleine cichliden zoals T. helleri, T. meeki, T. affinis, C salvini, A. spinosissimus, maar ook wel met grotere Cichliden zoals R.octofasciata, A. robertsoni, T. godmann, P. melanurus, (uiteraard in daarvoor geëigende grote bakken). Bij een combinatie met levendbarende tandkarpers of zalmen komen de dieren waarschijnlijk het mooist tot ontplooiing. Temp rond 26 Celsius, PH boven 7 en water middelhard tot hard.