Modern Cichlidenaquarium, deel 2

Deel 2: Keuze herkomst, Suriname

door J.G. ‘t Hooft

De praktijk
In het eerste deel van deze serie werd een algemeen overzicht gegeven van wat de cichlidenliefhebber zich aan kennis moet verwerven om inderdaad met succes eenaquarium voor cichliden in te richten, dat zowel voldoening geeft aan de eigenaar als de bewoners ervan. Het is wellicht het beste om een en ander maar eens toe te lichten aan de hand van een voorbeeld.

Gesteld dat je wat uitgekeken raakt op je gezelschapsaquarium, (óf je bent het onderwatersiertuintje een beetje zat, óf de planten willen het niet goed doen, óf allerlei vervelende algen vormen een continue bron van ergernis en frustratie) en je besluit tot een volledige renovatie van jouw aquarium. Je hebt bij anderen gezien dat vele cichlidesoorten er buitengewoon aantrekkelijk uitzien en bovendien een gedragspatroon vertonen dat bij het ”ijzeren” bestand van de visjes in het gezelschapsaquarium vrijwel niet voorkomt. Je besluit staat vast, je gaat jouw gezelschapsaquarium omvormen tot een cichlidenaquarium. De maten van het aquarium zijn 120 x 40 x 40 cm. (een zeer veel voorkomende maat).

De volgende herkomst-mogelijkheden staan ter beschikking
1: ”cichlidengezelschapsaquarium” Hiermee wordt bedoeld een aquarium, waarin cichliden worden gehouden, aflkomstig van allerlei locaties waar ter wereld deze vissen voorkomen. Vroeger kwam dit type aquarium nogal eens voor. We troffen dan bijv Aequidens maronii aan in gezelschap van Pelvicachromis pulcher en Etroplus maculatus , resp. afkomstig uit Zuid-Amerika, West-Afrika en Sri Lanka. Dit lukte vaak ook nog. Dit type aquarium is echter gelukkig vrijwel in onbruik geraakt. De moderne liefhebber beperkt zich tegenwoordig tot cichliden die van nature uit dezelfde omgeving komen.
De volgende typen aquaria zijn daarop gebaseerd:
Het aquarium voor:
2: Cichliden uit het Malawi-meer. Dit wil echter nog niet zeggen dat we zomaar wat willekeurige soorten bij elkaar kunnen plaatsen. Immers, er zijn pelagisch (in het vrije water) levende soorten, bodembewonende en rotsbewonende soorten. Houden we die in één aquarium, dan is er minimaal toch één soort niet op zijn plaats. We komen hier later nog uitgebreid op terug.
3: Cichliden uit het Tanganjika-meer. Hiervoor geldt hetzelfde als gesteld bij het Malawi-meer.
4: Cichliden uit het Congo-stroomgebied (of een gedeelte daarvan).
5: Cichliden uit West-Afrika (of een gedeelte daarvan).
6: Cichliden uit Oost-Afrika (uitgezonderd het Malawien Tanganjika-meer).
7: Cichliden uit het stroomgebied van de Paraná (Zuid-Amerika).
8; Cichliden uit het Amazone-stroomgebied, of een gedeelte daarvan
9: Cichliden uit het Orinoco-stroomgebied.
10: Cichliden uit de Guyana-landen
11: Cichliden uit rivieren en meren in Midden-Amerika,

Kaart Suriname NVC
Kaart van Suriname, uit: Kullander & Nijs

De keuzemogelijkheden zijn dus groot. We kiezen ervoor dat we in ons voorbeeldaquarium toch wat planten willen hebben en wel wat meer soorten dan alleen Vallisneria en hoornblad of een paar Echinodorus soorten, We kiezen voor een aquarium met 2 á 3 cichlidensoorten uit Suriname. De in de bak onder te brengen cichliden moeten dus voldoende zwemruimte hebben, in de gelegenheid zijn om een territorium uit te zetten zonder elkaar te veel te lijf te gaan, ze moeten de planten ontzien door niet al te veel te graven en niet al te gevoelig zijn voor de watersamenstelling.

We gaan dus eerst eens kijken welke Surinaamse cichliden op grond van deze eisen wel of niet in aanmerking komen. Volgens de mij bekende laatste gegevens komen in Suriname 27 cichlidensoorten voor. We zullen ze voor dit speciale geval, omdat het hier over een betrekkelijk gering aantal gaat, stuk voor stuk beoordelen op de houdbaarheid in de voorbeeldbak.

Cichla ocellaris : Dit is een tot 70 cm groot wordende cichlide. Het is een (vooral in de paaitijd) agressieve cichlide, die bovendien snel en zeer wendbaar is. We gaan hier nu een berekening op loslaten die ontworpen is door Willem Heijns en die in de praktijk zeer bruikbaar blijkt te zijn. Deze berekening heet het "stoplicht". Hier kan je er meer over lezen. Willem geeft de hierboven genoemde eigenschappen een cijfer van 1 tot 5. Dus als we agressiviteit beschouwen duidt een 1 aan: niet agressief, 2: af en toe een beetje, 3: agressief, 4: erg agressief en 5 buitengewoon agressief.

Hetzelfde geldt voor grootte van het territorium (1 = zeer klein, 5 = zeer groot) en voor wendbaarheid (1 = traag, 5 = snel en zeer wendbaar). Voor Cichla ocellaris kan rustig driemaal een 5 worden gegeven. De drie cijfers worden opgeteld, met dus 15 als resultaat en dat getal wordt vermenigvuldigd met de lengte van een uitgegroeide cichlide (in cm). De uitkomst is 750. Dit is dan de lengte van het aquarium (vanaf 50 cm hoog en 50 cm breed) dat deze cichlide nodig heeft. Het zal duidelijk zijn dat deze vis voor ons voorbeeldaquarium absoluut niet geschikt is. Natuurlijk moet deze berekening niet tot in het absurde worden uitgevoerd. Er zijn geen cichliden die voor alle genoemde drie eigenschappen een 1 scoren. Zou die er wel zijn dan zou een 30 cm groot worden de cichlide genoeg hebben aan een bak van 3x30 = 90 cm en dat kan natuurlijk ook niet. Bij het toepassen van de regel wordt vanzelfsprekend verondersteld dat de cichlidenliefhebber zijn gezond verstand blijft gebruiken!

Chaetobranchus flavescens : Hier hebben we te maken met een soort die, althans volgens de door mij geraadpleegde literatuur, zo'n 25 cm lang kan worden. Door een toeval kwam ik jaren geleden zelf in het bezit van enkele exemplaren en in mijn tweemeterbak werden ze niet groter dan 15 á 18 cm. Het is een planktoneter. De bek kan zeer wijd worden uitgestulpt, hetgeen hem een grimmig uiterlijk verleent. Grimmig is hij echter allerminst. In feite is het een zeer rustige vis die zich langzaam voortbeweegt en zijn medebewoners met rust laat. Waardering: wendbaarheid 1, agressiviteit 2, territorium 2, samen dus 5 en de lengte van het aquarium zou dus 125 cm moeten bedragen. ‘t Zou in ons voorbeeldaquarium dus net gaan.

Chaetobranchus flavescens
Chaetobranchus flavescens, foto: 't Hooft

Geophagus : In Suriname zijn er vier soorten die tot dit geslacht behoren. Geophagus betekent ”aardeter” en dat is dan ook precies wat ze doen. Ze nemen happen bodemgrond, ”soppen” hieruit alles wat eetbaar is en spuwen het overgebleven zand weer uit. Welnu, we wilden toch een redelijke beplanting in onze bak en zo’n beplanting gaat slecht samen met Geophagus -soorten. We zullen in dit verband dan ook geen aandacht aan deze soorten schenken evenals aan de verwante soort Santanoperca leucosticta .

Aequidens tetramerus : Deze cichlide wordt tussen de 15 en 25 cm groot. Volgroeide exemplaren zijn uitermate agressief. De berekening geeft aan dat deze vis tenminste een aquarium van 2 á 2,5 m nodig heeft en dus valt deze soort niet in onze keuzemogelijkheden.

De andere Aequidens -soort die in Suriname voorkomt heet Aequidens paloemeuensis en is pas in 1989 beschreven. Aquariumervaringen daarmee zijn er niet en dus laten we hem maar verder buiten beschouwing.

Krobia itanyi : Vroeger heette deze cichlide Aequidens itanyi , maar hij is in 1989 door Kullander en Nijssen ondergebracht in het door hen voorgestelde nieuwegeslacht Krobia . Hij wordt maximaal 15 cm lang. Alleen in de paaitijd kan hij nogal agressief zijn. Voor de rest is het een zeer rustige vis, die vrijwel niet graaft en de planten volledig met rust laat. De berekening leert ons dat een aquarium van 120 cm lang precies voldoende is. Hij behoort dus tot één van de mogelijkheden voor ons voorbeeldaquarium. Zeer algemeen komt in Suriname voor Krobia guianensis . Aquaristisch is deze cichlide echter nooit echt bekend geworden. Ik heb dan ook zeer weinig over een eventueel aquaristisch gedrag kunnen terugvinden. Geen risico’s lopen en van de lijst van mogelijkheden afvoeren!

Krobia itanyi
Krobia itanyi, foto: 't Hooft

Cleithracara maronii : De geslachtsnaam is eveneens nieuw, de soortnaam niet. Vroeger heette hij Aequidens maronii , in het Nederlands ook wel sleutelgatcichlide genoemd vanwege de sleutelgatvormige vlek op de flanken. Het is een zeer bekende aquariumvis die zelfs al voor het “cichlidentijdperk” populair was. Hij kan tot maximaal 15 cm groot worden, maar door de voortdurende nakweken is wat inteelt opgetreden, waardoor ze deze lengte in het aquarium vrijwel nooit meer halen. Het is een bijzonder rustige vis, die nauwelijks graafneigingen vertoont en de planten met rust laat. Hij komt dan ook zonder meer in aanmerking voor onze voorbeeldbak.

Apistogramma steindachneri : Dit is een echte dwergcichlide. Langer dan 6 cm wordt hij niet. Alhoewel zowel de mannetjes (in de paaitijd) als de vrouwtjes (in de verzorgingsperiode) behoorlijk agressief kunnen zijn is deze cichlide alleen al op grond van de geringe grootte zonder meer geschikt voor ons aquarium.

Apistogramma ortmanni : Zie onder A. steindachneri.

Nannacara anomala : Ook dit is een echte dwergcichlide en hij zou voor ons aquarium een grote aanwinst kunnen zijn.

Crenicichla : Van dit geslacht van de zogenaamde snoekcichliden komen 7 soorten in Suriname voor. Ze worden snoekcichliden genoemd omdat ze niet alleen een beetje de vorm van een snoek hebben, maar zich ook als zodanig gedragen. Ze staan doodstil tussen de planten totdat er een klein visje in de buurt komt dat dan razendsnel bij de kladden wordt gepakt. De soorten uit dit geslacht raken de planten niet aan. Ook graven ze vrijwel niet. Als je er geen prijs op stelt dat andere cichliden zich in het aquarium voortplanten zijn de wat kleiner blijvende soorten zoals C. albopunctata en C. coppenamensis goed met soorten van zo ongeveer hun eigen grootte te houden. De andere soorten worden allemaal groter dan 20 cm en vereisen wat meer ruimte dan wij ze kunnen bieden.

Guianacara : Dit is een in 1989 nieuw voorgesteld geslacht met daarin drie nog niet onder een andere naam beschreven soorten. De wetenschappelijke publicatie waaraan ik veel van bovenstaande heb ontleend (S.O. Kullander & H. Nijssen, 1989. The Cichlids of Surinam, uitg. Brill, Leiden) geeft alleen technische informatie over deze soorten, zoals schubformule, zijlijn, grootte enz. Over het gedrag staat niets vermeld. Ik weet niet of deze soorten reeds voor aquariumdoeleinden zijn geïmporteerd. Meer westelijk (in Venezuela) komt de aquaristisch welbekende soort Guianacara geayi voor. Deze soort stond vroeger bekend als Aequidens geayi en heeft ook even in het geslacht Acarichthys vertoefd. Of er overeenkomsten in gedrag zijn met de Surinaamse geslachtsgenoten is mij niet bekend. We zullen ze voor het voorbeeldaquarium nog maar even niet gebruiken.

Cichlasoma bimaculatum : Bereikt een lengte van ongeveer 15 cm. Hij is vooral tijdens de balts-en bewakingsperiode nogal agressief en heeft een relatief groot territorium nodig. Volgens de berekening is voor hem een aquarium van minimaal 150 cm lengte noodzakelijk en voor ons aquarium valt hij dus af.

Cichla ocellaris
Cichla ocellaris, foto: Konings

Welke cichliden zijn er nu overgebleven voor ons voorbeeldaquarium?
Dat blijken dus de volgende te zijn: Chaetobranchus flavescens, Apistogramma steindachneri, Apistogramma ortmanni, Krobia itanyi, Cleithracara maronii, Nannacara anomala en eventueel de twee Crenicichla -soorten. Het zal duidelijk zijn dat we die niet allemaal tegelijk in ons voorbeeldaquarium kunnen onderbrengen. We zullen een verantwoorde keuze moeten maken wat betreft het aantal, de verdraagzaamheid t.o.v. elkaar, het territoriumgedrag en de kleur. Welnu, iedereen vindt het leuk als in zo’n aquarium de vissen zich voortplanten. Het paaigedrag, het bewaken van eieren en jongen biedt altijd weer een fascinerende aanblik. Daarmee vallen in dit geval beide Crenicichla -soorten af. Die zien echt wel kans om de jongen van de medebewoners, ondanks de bewaking van de ouder(s), naar binnen te werken. Een combinatie van Krobia itany en Cleithracara maronii is niet zo aantrekkelijk omdat ze wel verschillen in in tekening, maar toch min of meer dezelfde kleur hebben. We kiezen in dit geval maar voor twee stel sleutelgatcichliden, ( C. maronii ) dus.
Vanzelfsprekend is het aquarium uitstekend geschikt om daar een Apistogramma -soort in onder te brengen. Laten we in dit geval maar kiezen voor A. steindachneri . Denk erom, 1 mannetjes en 2, liever nog 3 vrouwtjes. Dit vullen we nog aan met één stel (twee kan desnoods ook nog wel) Nannacara anomala .

ln de volgende aflevering gaan we verder met de juiste inrichting.

Herkomstgebied: 
Algemeen: