Modern Cichlidenaquarium, deel 1

Deel 1: Aquarium en water

door: J.G. 't Hooft

Dit is deel 1 van een serie, die vooral voor startende cichlidenliefhebbers waardevol kan zijn.

Inleiding
In een ver verleden, heb ik eens voor de NVC speciaal voor beginners een boekje geschreven (brochure is misschien meer op zijn plaats) dat als titel had Het Cichlidenaquarium. Ik heb daarin, zij het zeer beknopt, geprobeerd uiteen te zetten waarmee men bij het inrichten van een cichlidenaquarium rekening dient te houden. Het voorzag kennelijk in een behoefte, want we waren snel door de voorraad heen. Ik heb dit verhaal toen herschreven en wat geactualiseerd.

Nu blijkt uit de uitslag van de enquête die nog niet zo lang geleden werd gehouden dat er nog steeds behoefte bestaat aan allerlei informatie betreffende het inrichten en onderhouden van een aquarium waarin cichliden leven. Is er in de loop der jaren wat veranderd? Het antwoord is zowel ja als nee. Nee, omdat de typische cichlidenbakken zoals het Malawi- en Tanganjika-aquarium nog steeds op dezelfde wijze worden ingericht; ja, omdat de specialisatie van de aquariaan steeds voortschrijdt. Ik bedoel hiermee dat er steeds meer aquariumliefhebbers zijn die na bestudering van de cichlidencatalogus het besluit nemen om een leefgemeenschap samen te stellen van cichliden die in de vrije natuur in hetzelfde gebied voorkomen.

alt
Een voorbeeld van een goede inrichting. Foto: 't Hooft

Nu is het woord ”gebied" natuurlijk een uiterst rekbaar begrip. Als we over het Amazone- of Congogebied spreken betekent dat wel dat we het over flinke stukken van een werelddeel hebben. Je weet echter net zo goed als ik dat vele cichliden slechts een beperkt (soms zelfs een zeer beperkt) deel van zo'n gebied bewonen. Om die beperkte gebieden gaat het! Men wil, om het eenvoudig te zeggen, cichliden in het aquarium die elkaar in de vrije natuur tegen kunnen komen. Men is er dan zeker van dat de natuurlijke leefomstandigheden voor wat betreft de watersamenstelling, maar ook de diepte waarop ze zich bij voorkeur ophouden en nog een aantal andere factoren die later ter sprake zullen komen, in het aquarium gewaarborgd zijn. Dit blijkt in de praktijk soms heel moeilijk te zijn. Om aan de weet te komen waar de cichliden precies leven wordt veel literatuuronderzoek vereist en niet iedereen heeft de mogelijkheden daartoe. Daar komt nog bij dat veel van deze specialisten het best eens leuk vinden om behalve cichliden ook wat andere vissoorten uit hetzelfde biotoop te houden. Op NVCweb worden deze vissen, misschien wat oneerbiedig, als “bijvissen” aangeduid.

Kunnen die andere vissoorten met de cichliden samengehouden worden, zijn ze überhaupt geschikt voor het aquarium? Welke ondergedoken planten komen in dat gebiedje voor? Allerlei vragen waarop het antwoord soms moeilijk is te vinden. Ik hoop je met deze serie van artikelen wat te helpen met de beantwoording van deze vragen en je wat suggesties aan de hand te doen. Mocht je naar aanleiding van deze reeks nog vragen hebben, voel je dan vrij deze op het forum te plaatsen.

Wat je moet weten bij het houden van cichliden
Alvorens wat dieper op een en ander in te gaan is het wellicht goed om eerst nog even samen te vatten wat er in de loop van de afgelopen jaren over dit onderwerp in de Cichlidae is verschenen.

1: Als je een nieuwe soort cichlide aanschaft, zorg dan vooraf dat je op de hoogte bent van de uiteindelijke grootte. Dit is echt belangrijk om te weten. Als je een aquarium hebt van 100x50x50 dan is het zeer goed mogelijk om daar cichliden in onder te brengen. Ze moeten dan echter niet veel groter worden dan een cm of 10. Het komt nog steeds voor dat liefhebbers overstag gaan bij het zien van bijv. jonge Astronotus ocellatus . Deze zijn inderdaad bijzonder fraai getekend, maar ze worden op de duur wel zo`n 30 cm lang! Vaak is de ”liefhebber” met dit feit bekend. ”Zodra ze te groot worden doe ik ze weg!”, zegt men dan. Aan wie dan wel, vraag ik me dan af. Soms wil de vakhandel er wel een paar hebben, de rest? De poes of het toilet! Over het welzijn van dieren gesproken!

2: Stelt je van tevoren op de hoogte van het gedrag. Leven ze als koppel, of in groepen? Hoe is hun interactie met andere cichliden en bijvissen in het aquarium? Zijn het substraat-, holen-, of muilbroeders? Dit laatste is belangrijk om te weten, want het territoriumgedrag heeft daar veel mee te maken. Substraatbroeders hebben in het algemeen veel ruimte nodig, holenbroeders wat minder, evenals de muilbroeders.

Erg veel cichlidensoorten zijn gewend, vooral in de voortplantingsperiode, de bodemgrond in meer of mindere mate te verplaatsen. Dit is een instinctieve handeling die men soms tracht te verhinderen door de bodem te bedekken met grind of grof basaltsplit. Dit is volstrekt fout. Het onderdrukken van instinctieve handelingen leidt vaak tot stressverschijnselen, zoals het weigeren van voedsel. Uiteindelijk kan dit de dood tengevolge hebben.

Voor de soorten die dit betreft moet dus als bodemgrond zand of fijn grind worden gebruikt. De bodemgrond moet ”behapbaar” blijven! Een andere truc die vroeger gebruikt werd om graven, maar ook vechten tegen te gaan was, je kunt het geloven of niet, het verlagen van de watertemperatuur. ln de laatste jaren ben ik deze kolderieke handelwijze gelukkig niet meer tegengekomen.

3: Je dient te weten onder welke omstandigheden jouw cichliden in de vrije natuur leven. De watersamenstelling bijv. is voor bepaalde cichlidensoorten van groot belang. Weliswaar zijn cichliden secundaire zoetwatervissen, evenals tandkarpers en regenboogvissen, (hetgeen dus wil zeggen dat ze van zeevissen afstammen die zich aan het zoete water gewend hebben) en waarvan dus verwacht zou kunnen worden dat ze wat de watersamenstelling betreft niet al te gevoelig zouden zijn. In veel gevallen is dat ook juist. Er zijn zelfs cichliden die normaal in zoetwater leven, maar er absoluut niet om geven enige tijd in puur zeewater door te brengen. Helaas is dat niet met alle soorten het geval. Met name de cichliden die in bijzonder mineraalarm water leven (Amazonegebied, Congogebied) zijn hun oorsprong helemaal vergeten en kunnen slecht tegen een leven in mineraalrijk water. Bekende voorbeelden zijn de Apistogramma -soorten uit Zuid-Amerika en de Nanochromis -soorten uit West-Afrika.

4: Belangrijk om vooraf te weten is ook het soort voedsel dat de cichliden gewend zijn te eten in de vrije natuur. Bij velen heerst nog steeds de mening dat een cichlide, een baars zijnde, zich altijd voedt met jonge visjes of ander levend voer. Voor een aantal cichliden is deze gedachte juist, maar zeker niet voor allemaal. Er zijn cichliden die geheel vegetarisch zijn ingesteld, zoals bijv. enkele Tilapia-soorten, Tropheini uit het Tanganjikameer en de Mbunagroep van het Malawimeer. Ook zijn er cichliden die uitsluitend plankton of slakken tot zich nemen. In de loop van deze artikelenserie kom ik hier nog op terug.

Voor de meeste lezers van de Cichlidae zijn bovenstaande punten natuurlijk gesneden koek. Er komen echter steeds nieuwe leden bij en ik kan mij voorstellen dat zij zich vertwijfeld zullen afvragen hoe zij zich de benodigde kennis eigen kunnen maken. Welnu, in de vorige jaargangen van de Cichlidae vind je vrijwel alles dat je nodig hebt om met succes een cichlidenaquarium te beginnen. Bovendien zijn er vele boeken (ook in het Nederlands) verschenen waaruit vele waardevolle gegevens zijn te halen.

alt
Detailopname van een cichlidenaquarium. Foto: 't Hooft

Het aquarium
De grootte van het aquarium is natuurlijk in de eerste plaats afhankelijk van de beschikbare ruimte. De kostprijs speelt vanzelfsprekend ook een rol. Zelf het aquarium bouwen blijft altijd het goedkoopst, maar een bepaalde handvaardigheid is dan wel een absolute vereiste. Iemand die niet zo erg handig is en die ook niemand in zijn omgeving heeft die dat wel is kan er beter een bestellen bij een vertrouwde vakhandel. Je bent dan wel wat duurder uit, maar je krijgt er in het algemeen wel garantie op voor een of twee jaar.

Het water
Het water dat wij voor onze aquaria gebruiken betrekken we in het algemeen uit het waterleidingnet. De samenstelling van het leidingwater in Nederland is op de meeste plaatsen zodanig dat veel vissen (waaronder veel cichlidensoorten) daar goed in kunnen leven, evenals vele water- en moerasplanten. Het vervelende is echter dat sommige cichlidensoorten en -planten die wij graag in een aquarium houden van huis uit in een watertype leven dat net wat afwijkend is van ons leidingwater.

Nu is dat leidingwater geen zuiver water in de ware zin des woords. Zuiver water komt in de natuur nooit voor. Het zoete water op aarde is het resultaat van een kringloop. Een groot gedeelte van het aardoppervlak bestaat uit water. er vindt dus een gigantische verdamping plaats. De damp komt in de atmosfeer en het water komt weer terug op aarde in de vorm van sneeuw of regen. Dat water moet ergens blijven. Het zoekt dus zelf een weg naar het laagste punt en dat is in veel gevallen de zee. Goede voorbeelden hiervan zijn de Amazone, de Congo, maar ook de Maas en de Rijn. Op weg naar zee stroomt het water door gebieden waar oplosbare stoffen in de bodem aanwezig zijn. Die komen dan ook inderdaad in dat water terecht. Vissen en planten die in zo'n rivier voorkomen hebben zich in de loop van miljoenen jaren gewend aan het feit dat zich in dat water opgeloste mineralen bevinden. Als nu zo'n vis of plant plotseling wordt overgeplaatst in water dat een veel hogere of lagere concentratie bevat, dan bestaat de kans dat die vis of plant daar grote problemen mee krijgt.

Osmose
Hoe komt het dat een vis moeilijk kan omgaan met een sterke verandering in de concentratie van opgeloste stoffen? Dit heeft alles te maken met het natuurkundige begrip osmose . De beste proef om dit begrip uit te leggen en die dan ook op de meeste middelbare en hogere opleidingen wordt gedemonstreerd is de volgende: Een bak wordt in tweeën gedeeld door een vlies van een bepaalde samenstelling. Veelal wordt hier een varkensblaas voor gebruikt. Aan de linkerkant gieten we er wat leidingwater in en aan de rechterkant een oplossing van 3% keukenzout. We laten het geheel een tijdje staan en we zien vervolgens duidelijk dat de waterspiegel van de 3%-oplossing stijgt, terwijl die van het leidingwater daalt.

Wat er in feite gebeurt is dat het vlies onder invloed van het verschil in concentraties aan beide zijden watermoleculen doorlaat, maar de zoutmoleculen tegenhoudt. Het water beweegt zich dus van de laagste naar de hoogste concentratie. Het waarom van dit verschijnsel laat ik hier buiten beschouwing. Praktisch is het in elk geval zo dat de huid van een vis, maar ook de cellen van de “huid” van een plant dezelfde eigenschappen hebben als de voor de proeven gebruikte varkensblaas.

De samenstelling van het lichaamsvocht van de zoet- en zeewatervissen verschilt weinig. Als we een voorn in zeewater zouden loslaten gaat het dier echter vrijwel direct dood. Het zoutgehalte van zijn lichaamsvocht is lager dan dat van het hem omringende zeewater en de huid gaat nu water doorlaten en wel naar buiten (van de laagste naar de hoogste concentratie). De voorn raakt dus vocht kwijt, maar is niet in staat om dat vocht weer aan te vullen, en droogt dus, hoe vreemd dat ook klinkt, uit en dat kost hem zijn leven. Het omgekeerde gebeurt als een haring in zoet water wordt overgezet. Het water wil weer van de laagste naar de hoogste concentratie. De lichaamscellen van de haring gaan water opnemen, maar het dier ziet geen kans om het teveel aan water kwijt te raken en dat zal hij niet overleven.

Er zijn wel vissen die zowel in zoet als in zeewater kunnen leven. Bekende voorbeelden zijn de driedoornige stekelbaars, de argusvis, de zalm, de paling en nog een aantal, maar op het totaal van alle vissen is dit toch maar een handjevol. De hier gehanteerde voorbeelden zijn natuurlijk extreem. Wij hebben te maken met vissen die ofwel uit een mineraalarm (weinig opgeloste zouten), ofwel een mineraalrijk water (wat meer opgeloste zouten, maar dan gaat het toch maar om enkele honderden milligrammen per liter) ofwel een tussenvorm daarvan. Als vissen uit een mineraalarm milieu in mineraalrijk water worden overgebracht zullen ze beslist niet direct daaraan doodgaan. Prettig vinden ze het niet omdat de neiging tot afstoten van water toch wel enigszins aanwezig is. Ze laten dat dan vaak zien door niet op kleur te komen of er treden groeistoornissen op. De voortplanting kan problemen opleveren. Wel worden eieren afgezet maar die gaan dan vaak door de osmotische drukverschillen te gronde.

Hardheid
De hoeveelheid van de in het water opgeloste mineralen kunnen we bepalen met de bekende hardheidsmetingsetjes. Vooral over het begrip hardheid bestaan nogal wat misverstanden. Als we over de hardheid van het water praten moeten we in elk geval weten wat voor soort hardheid er wordt bedoeld.

We kennen in het spraakgebruik drie soorten hardheid:

1: De totale hardheid, uitgedrukt GH, afgeleid van het Duitse woord Gesamthärte . Het gaat hier dan om 6 zouten (een zout is een verbinding van een metaal een een zuur), nl. magnesium- en calciumchloride, magnesium- en calciumsulfaat, magnesium- en calciumbicarbonaat. Let wel, de zouten van andere metalen zoals kalium en natrium maken het water niet hard en worden dus niet meegemeten. De hoeveelheid in het water opgeloste zouten wordt omgerekend naar de evenredige hoeveelheid kalk. Een hoeveelheid van 10 mg kalk per liter water komt overeen met 1° GH. Als uw meetset een totale hardheid van 18 aangeeft dan betekent dat dus dat het water en evenredige hoeveelheid aan calcium en magnesiumzouten bevat als 180 mg kalk (calciumoxide).

2: De tijdelijke hardheid: calcium- en magnesiumbicarbonaat kunnen alleen in het water voorkomen als daar ook het gas koolzuur (CO 2 ) in opgelost is. Dat is bij leidingwater vrijwel altijd het geval. Zodra we dat gas uit het water verdrijven, bijv. door het te verwarmen, kunnen deze zouten niet meer bestaan. De bicarbonaten worden gereduceerd tot carbonaten die niet in water oplosbaar zijn en die dan neerslaan als een witgele substantie die we ketelsteen noemen. Daarom wordt de hardheid, uitsluitend veroorzaakt door de bicarbonaten ook wel de tijdelijke hardheid genoemd.

3: De carbonaathardheid: Vaak wordt in de populaire literatuur gesteld dat de carbonaathardheid, uitgedrukt in KH, een ander woord is voor tijdelijke hardheid. Dit is niet juist. De KH meetsetjes meten wel degelijk calcium- en magnesiumbicarbonaat mee, maar als er zich behalve die twee ook nog kalium- en natriumcarbonaten in het water bevinden worden die ook in deze meting meegenomen. Het is namelijk de zuurrest die wordt gemeten. Het kan dus theoretisch (het gebeurt wel eens in het echt ook) dat de carbonaathardheid hoger is dan de totale hardheid.

Persoonlijk ben ik niet zo gelukkig met al dat gediscussieer over de hardheid en / of zachtheid van het water. Immers, als ik een kilo keukenzout in het aquarium gooi, dan heeft dat geen enkel effect op de hardheid van het water. Ik kan met de meetsetjes voor de hardheid de aanwezigheid van dat zout niet aantonen. Ik denk dat de elektrische geleidbaarheid veel meer zegt over de kwaliteit van het water dan de hardheidsbepaling. Het principe van deze meting berust op het feit dat volkomen zuiver water waarin absoluut niets is opgelost geen elektrische stroom doorlaat. Is er in het water een kleine hoeveelheid mineralen opgelost dan zal het water een beetje elektrisch geleidbaar worden. De geleidbaarheid wordt groter naarmate de hoeveelheid opgeloste mineralen groter wordt. De geleidbaarheid wordt uitgedrukt in microSiemens (µS) per cm. Bij de vakhandel zijn verschillende merken elektrische geleidbaarheidsmeters verkrijgbaar.

Een voorbeeld: In het Amazone-gebied komen plaatsen voor waar het water een geleidbaarheid heeft van 20-40 µS/cm. Het gehalte aan mineralen is daar zeer laag. Het water van het Tanganjikameer heeft een geleidbaarheid van 600 µS/cm. Het gehalte aan mineralen is in dat geval hoog te noemen.

Het is ook handig om regelmatig de elektrische geleidbaarheid in het aquarium te meten. Loopt die op dan kunt er zeker van zijn dat het water te zwaar organisch belast wordt. (Te veel vissen of te veel voer). Je bent in feite bezig een ideaal milieu voor allerlei enge algen te creëren. Veel water verversen is dan meestal de enige oplossing. Hoe krijgen we nu een teveel aan mineralen uit ons leidingwater? Daarvoor staan ons in feite twee middelen ter beschikking:
1: Demineralisatie met behulp van een kation/-anionwisselaar.
2: Ontzilting door middel van omgekeerde osmose.

alt
Planten kunnen wel degelijk! Foto: 't Hooft

Volledig ontzilt water kan niet direct worden gebruikt. Vissen kunnen daarin niet leven. Het moet dus met leidingwater worden gemengd totdat de gewenste geleidbaarheid is bereikt. Voor de gevoelige cichlidensoorten (Discus, Zuid-Amerikaanse en West-Afrikaanse dwergcichliden) moet de geleidbaarheid een waarde hebben tussen 20 en 100 µS/cm. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat nagekweekte vissen hierin vergeeflijker zijn dan wildvangexemplaren.

De tweede methode is wat duurder, maar werkt eenvoudiger en effectiever. Deze komt erop neer dat leidingwater door middel van de waterleidingdruk door een membraan wordt geperst, waarbij alleen de watermoleculen het halfdoorlaatbare membraan kunnen passeren en alles dat in het water is opgelost wordt tegengehouden. De capaciteit is meestal niet groot en beperkt zich tot enkele tientallen liters per 24 uur. Op zichzelf is dat niet zo'n probleem. Per week kunnen in elk geval enige honderden liters leidingwater worden ontzout. Rekening moet worden gehouden met het feit dat slechts 20-30 % van het gebruikte leidingwater effectief wordt ontzout. De rest, 70-80% dus, verdwijnt in het riool. Ook het op deze wijze ontzoute water kan niet direct worden gebruikt maar moet worden vermengd met leidingwater om de gewenste waarden te bereiken.

Zuurgraad (pH)
Ook de zg. zuurgraad, meestal geschreven als pH, is voor een veel vissoorten, waaronder ook cichliden, van groot belang. Water heeft als chemische formule H 2 O. Een gedeelte van de watermoleculen splitst zich op in H + en OH - deeltjes. De H-deeltjes zijn positief geladen, de OH-deeltjes negatief.

Deze deeltjes worden ionen genoemd. Bevinden zich evenveel H als OH ionen in het water dan is het water neutraal, niet zuur en niet basisch. Wordt het aantal H ionen groter dan begint het water zuur te worden, wordt het aantal OH ionen groter dan wordt het water basisch. Neutraal water heeft een pH van 7. Is de waarde 6 dan wordt de hoeveelheid H ionen groter en het water wordt zuur. Zakt de waarde naar 5 dan betekent dat dat het water 10 x zo zuur is als het water met een pH van 6. Bij een pH van 8 overheerst het aantal OH ionen en het water wordt basisch. Water met een pH van 9 is weer tienmaal zo basisch als water met een pH van 8. De pH waarde is logaritmisch. Er zijn rivieren in het Amazone gebied (de Rio Negro bijv.) waar de pH waarde rond de 4 ligt. Zeer zuur water dus. Dat komt omdat het water door de zeer geringe hoeveelheid daarin opgeloste mineralen niet in staat is een buffer de vormen tegen humuszuren die o.a. ontstaan door rotting van in het water gevallen bladeren e.d. Water dat bereid is via een kation/anion-wisselaar is ook niet meer gebufferd en filteren over turf verlaagt ogenblikkelijk de pH waarde. De KH, de waarde die een maat is voor de bufferende zouten, moet in aquaria met een basische pH dus voldoende hoog zijn. Zodoende wordt voorkomen dat de pH snel kan dalen onder invloed van zuur reagerende stoffen.

Leidingwater in Nederland is op de meeste plaatsen wel (zwaar) gebufferd en hier sorteert het filteren over turf dan ook geen enkel effect. Er zijn ook wateren met een zeer hoge pH waarde. Dat water is dus basisch, zoals bijv. dat van het Tanganjikameer. Ons leidingwater heeft nooit een dergelijke basische waarde, maar die is vrij eenvoudig te realiseren door in het water een mengsel op te lossen van soda en natriumbicarbonaat in de verhouding van 1 : 5 totdat de gewenste waarde is bereikt. In de winkel zijn middelen als KH+ verkrijgbaar die dit kunnen realiseren. Het lichaam van de vissen heeft zich in de loop van vele honderdduizenden jaren aangepast aan de zuurgraad van het water waarin ze leven. In het aquarium moet hier dus rekening mee worden gehouden. Cichliden die normaal leven in water van 6 a 6,5 (Apistogramma-soorten bijv.) horen niet thuis in een aquarium waarin zich ook bijv. Julidochromis-soorten ophouden.

Waarschijnlijk heb je wel eens bemerkt dat een sterk vervuild aquarium naar ammoniak kan stinken. Ammoniak is voor alle vissen bijzonder giftig. Het al of niet aanwezig zijn van ammoniak in het aquariumwater is afhankelijk van de pH ervan. Bij een pH van 6 kunnen de in het water aanwezig zijnde ammoniumverbindingen (afkomstig van de ontlasting van de vissen, rottende plantendelen, rottend, niet opgegeten voer enz.) geen ammoniak afsplitsen. Ammoniakvergiftiging is dan ook onmogelijk. Verhoogt men de pH bijv. door een waterverversing met leidingwater, dan kan er plotseling ammoniak vrijkomen met als resultaat een massale vissterfte.

Bij een pH van 8 kan 4% van de ammoniumdeeltjes zich omzetten in ammoniak. Vandaar dat we bij Malawi- en Tanganjika-aquaria erop moeten letten dat de hoeveelheid ammonium binnen aanvaardbare waarden blijft. Dit betekent dus:
a: Pas op voor overbevolking.
b: Ververs regelmatig zonder te lange tussenpozen het water.
c: Geef voldoende voer. Denk er echter aan dat overdaad hier inderdaad schaadt.

Herkomstgebied: 
Algemeen: