Thorichthys affinis (GÜNTHER 1862)
Je mag affinis lezen als affiniteit. De term affinis wordt in de biologie gebruikt wanneer de identiteit van 'n soort onbekend is maar overeenkomsten vertoont met een al eerder ontdekte soort. In dit geval Thorichthys aureus. Toen nog Heros aureum.
Günther A. 1862 (8 Nov.) [ref. 1969]
Catalogue of the fishes in the British Museum. Catalogue of the Acanthopterygii, Pharyngognathi and Anacanthini in the collection of the British Muesum.
Annals and Magazine of Natural History (Series 4) v. 4: i-xxi + 1-534
Mergus Aquariumatlas 3 blz 881-882 1990. T. affinis" dans l'An Cichlidé 4, éditions AFC, 2004
Thorichthys affinis, ook wel de “gele meeki” genoemd, is één van de eerst ontdekte Thorichthyssen maar gek genoeg ook een van de minst gekende. Er bestaat veel verwarring rond deze vis en wel in meerdere opzichten. De affinis is nauwelijks naar Europa geëxporteerd. De eerste die dat overigens deed was onze eigen Willem Heijns in 1984.
Thorichthys affinis is echter nooit populair geworden. Hobbyisten zagen hem als 'n bleke meeki. Toen Gunther hem beschreef moest de meeki echter nog ontdekt worden. Gunther had datzelfde jaar al wel de Thorichthys aureus (Heros Aureum) beschreven en vond dat deze vis uit lake petén (waar het type exemplaar vandaan kwam) wel op deze H.aureum leek. Hij noemde deze vis daarom Heros afiëne (lijkend op aureus) Tenminste.., Zo wordt dit in de literatuur keer op keer vertaald. Maar hier stuiten we dan gelijk op de eerste onduidelijkheid, want eigenlijk had de naam dan moeten zijn Heros spec. Aureum affines. Want “gelijkend op” valt nog wel uit de naam te halen maar “waarop” blijft hier in het midden.
Bijna 'n halve eeuw later werd één van de inmiddels meest bekende Cichliden beschreven. De T. meeki, “Vuurkeelcichlide”. De verwarring kwam daarmee al goed op gang want T.affinis leek nml veel meer op deze nieuw ontdekte T.meeki dan op T.aureus. We hebben dan 'n vis die in naam op T.aureus lijkt maar in werkelijkheid op T. meeki.
Vervolgens blijkt er ook veel onduidelijkheid over de herkomst te bestaan. Het enige waar alle auteurs het over eens zijn is dat de vis zowiezo in lake peten voorkomt. Maar ja, dat kan ook niet anders want daar kwam het type-exemplaar vandaan. Voor de rest verschillen de meningen tussen endemisch voor lake Peten tot aan 'n verspreidingsgebied van Zuid Mexico, Guatemala en Belize bij elkaar. Waarschijnlijk is deze laatste zienswijze toe te schrijven aan verwarring met het zeer grote verspreidingsgebied van de T.meeki . De meeki kent hierdoor vele lokale varianten
En om de verwarring nu dan helemaal kompleet te maken. T.affinis is waarschijnlijk zo'n lokale variant. Volgens de laatste fylogenetische onderzoeken zijn T.meeki en T.affinis zustersoorten. De verwantschap is zó groot dat een gescheiden indeling niet langer vol te houden is. De naam affinis lijkt nu dus verder overbodig. Hooguit als naam van de variant. Maar net wanneer alle puzzelstukjes op hun plaats lijken te vallen krijgt dit verhaal toch weer een verrassende wending. Want als u denkt dat de affinis (de vis die zowiezo niemand kende) nu geruisloos van het toneel verdwijnt dan hebt u het mis. Affinis werd nml 'n halve eeuw eerder beschreven dan de meeki en heeft daarmee (volgens de nomenclatuurregels) de oudste rechten. Hierdoor zou de vis die onder hobbyisten al meer dan honderd jaar faam heeft gemaakt onder de naam Meeki een nieuwe naam krijgen. Thorichtys affinis. De T.affinis is dus geen “gele meeki”. De T.meeki is gewoon 'n erg een rode affinis. Dat wordt even wennen;).
Vooralsnog is dit echter allemaal nog niet aan de orde. De laatste bewerkingen van Miller & Taylor 1984 en Miller 2006 zijn nog steeds van kracht. De vraag is alleen voor hoe lang, want genetische feiten laten zich lastig terzijde schuiven. Als het eenmaal zover is zal deze beschrijving in ieder geval drastisch gewijzigd worden.
De Petén meren. Alle andere plaatsen berusten waarschijnlijk op verwarring met meeki's.
Relatief vreedzame cichlide die van nature in groepen voorkomt.
Paartjes verdedigen tijdens de paartijd territoria tegen buren en beoefenen intensieve broedzorg. Hierbij wordt enigzinds gegraven. De dieren kunnen als ze alleen worden gehouden zeer schuw worden. Dit geld overigens voor alle Thorichthys-soorten. Dus combineren met een scholenvis in de hogere waterlagen zoals Astynax of levendbarenden is een must.
Het zijn zgn zandzifters. Ze nemen 'n hap zand uit de bodem en zeven hier de eetbare delen uit. Dit kunnen allerhande kreeftachtige en in de bodem levende larven zijn. Het kan zijn dat de dieren hierbij ook plantaardig voedsel in de vorm van algen binnenkrijgt. Er wordt nogal eens gewaarschuwd voor rode muggenlarven maar heb daar zelf nooit problemen bij ondervonden. Dat zou ook enigszins vreemd zijn want 'n rode muggenlarf is nu precies zo'n bodem-levend insect dat op de menukaart van de Thorichthys in het wild thuis hoort. Wellicht dat er vroeger weleens muggenlarven uit vervuilde wateren zijn gevoerd. En dat daar de slechte ervaringen vandaan komen. Belangrijk is dat de partikels die gevoerd worden niet te groot zijn. Daarom is vlokkenvoer in die zin geschikter dan granulaat. Het laatste is al gauw te grof.
Relatief eenvoudig. Temp 25 C. Water middelhard tot hard. Licht alkalisch. Het geslachtsverschil is bij volwassen dieren goed te zien. Mannetjes worden groter, tot wel 15 cm. Vrouwtjes worden niet meer dan 12 cm. Mannetjes zijn bovendien te herkennen aan hun verlengde vinstralen. Het is een openbroeder. Legt op stenen kienhout of andere voorwerpen die van tevoren gepoetst worden. 100 tot 500 eieren. Eieren en jongen worden door beide ouders verzorgd en bewaakt.
Één koppeltje heeft relatief veel ruimte nodig. Je moet dan al gauw denken aan 'n meterbak (100X50X50) Dit is nodig om het vrouwtje vluchtmogelijkheden te bieden als ze n's 'n keer geen zin heeft. De man beschouwt de gehele bak nml. als zijn territorium. Beter gaat het in een groepje. Dan zijn de mannen gebonden aan 'n bepaalde ruimte (territorium). Dit bied de vrouwtjes de gelegenheid politiek te bedrijven. Beetje ontwijken hier, beetje poetsen daar en bij al te veel opdringerigheid zoekt ze bescherming bij de buurman. Deze zal een mannetje dat zijn territorium binnendringt meteen stoppen. Zo gehouden kun je met gemak drie koppels huisvesten in een bak van anderhalve meter.
Heros affinis, Günther, 1862
Astronotus (Astronotus) affinis, Eigenmann, 1893
Astronotus affinis, Eigenmann et al, 1903
Heros (Heros) affinis, Pellegrin, 1904
Cichlosoma affine, Regan, 1905
Thorichthys affinis, Eigenmann, 1910