Cyrtocara moorii BOULENGER, 1902
De soort naam was gekozen om de verzamelaar te eren die deze vissen verzameld heeft, nl. J.E.S. Moore
Annals and Magazine of Natural History (7) 10; p 70
Eccles, D.H. & E. Trewavas (1989): Malawian Cichlid Fishes, The classification of some Haplochromine genera. Lake Fish Movies, Herten, West Germany. Eerder verschenen in Cichlidea 24-4 1998
Cyrtocara moorii is een soort die in het wild niet veel groter wordt dan iets boven de 20 cm. In een aquarium kunnen ze echter uitgroeien tot 30 cm of meer.
Cyrtocara moorii is een typische bewoner van de zandbodem en komt voor in redelijk ondiep water. Hoewel hij door Kocher & McKaye (1983) werd aangetroffen op een diepte van 15 meter was hij overwegend op 3 meter diepte aanwezig. C. moorii komt verspreid over het gehele meer voor maar het verspreidingsgebied beperkt zich tot de kustlocaties want bij een onderzoek met trawlers werd hij niet aangetroffen.
Cyrtocara moorii is een solitair levende vis. In het aquarium wordt nogal eens gerapporteerd dat de mannelijke C. moorii een flinke agressie laat zien tegenover andere bewoners, maar doorgaans zijn ze vrij rustig.
Boven deze zandbodem heeft C. moorii een bijzondere manier van fourageren ontwikkeld. Met name jongere dieren worden vaak aangetroffen in gezelschap van grotere dieren van andere soorten die voedsel zoeken door met hun snuit in de bodem te graven. C. moorii zoekt een plekje achter of onder de kieuw-deksels van de “gastheer” en hapt in de wolk met bodemslik die door de laatste wordt opgewarreld in de hoop hier iets eetbaars in te vinden. Normaliter treffen we maar een C. moorii bij een “gastheer” aan, zijn het er meer dan bestaat er een hiërarchie tussen de dieren. Als “gastheren” bij Cape Maclear kunnen we Taeniolethrinops praeorbitalis en Maravichromis lateristriga herkennen, terwijl bij Nkhata Bay Fossorochromis rostratus en waarschijnlijk wederom T. praeorbitalis deze taak voor hun rekening nemen. Kocher & MaKaye (1983) stelden vast dat C. Moorii ook wel zelfstandig in zijn voedsel voorziet door zoö-plankton en vezelige algen te eten, hoewel ze voor een degelijk diëet beslist niet gespecialiseerd zijn. Waarschijnlijk is een dergelijke voedingswijze facultatief op momenten dat de betreffende “gastheren” ontbreken
Het geslachtsonderscheid is bij C. moorii vrij moeilijk vast te stellen en zekerheid krijgt men pas tijdens de voortplanting, die naar Malawi-maatstaven gemeten tamelijk primitief kan worden genoemd. C. moorii is een maternale muilbroeder, het vrouwtje zet, na een voorspel met rondjesdraaien, de eitjes simpel op het zand af en deze worden vóór het vrouwtje ze in de bek neemt door het mannetje bevrucht. Na een incubatietijd van ongeveer drie weken laat het vrouwtje de jongen voor de eerste keer vrij, maar neemt ze gedurende de komende twee weken nog regelmatig weer in de bek terug.
Minimaal 400 L water