Neolamprologus falcicula (BRICHARD, 1989)
Uitleg voor de geslachtsnaam, die in het leven werd geroepen door Schilthuis bij de beschrijving van Lamprologus congoensis: Schilthuis heeft, zoals destijds gebruikelijk, geen verklaring gegeven voor de naam Lamprologus. Aangenomen wordt echter dat zij een combinatie voor ogen had die uit twee woorden bestond. 'lampros' betekent 'glanzend', terwijl 'logus' de verlatijnsde versie is van 'logos'. Logos in dit verband te verklaren als een verbastering van logisch. Kennelijk vond zij het logisch dat de flanken van L. congoensis schitteren in het zonlicht. Falcicula is afgeleid van het Latijnse falx, dat sikkel(vormig) betekent.
Maréchal, C. and M. Poll 1991 Neolamprologus. p. 274-294. In: J. Daget, J.-P. Gosse, G.G. Teugels and D.F.E. Thys van den Audenaerde (eds.) Check-list of the freshwater fishes of Africa (CLOFFA). ISNB, Brussels; MRAC, Tervuren; and ORSTOM, Paris. Vol. 4.
Tanganyika cichlids in their natural habitat, A. Konings, 1998
Cichlids and all other Fishes of Lake Tanganyika, P. Brichard, 1989
Deze cichlide uit het brichardi-complex (Neolamprologinen gelijkend op N. brichardi) kan tot 9 cm. groot worden. Het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijk dieren is minimaal, hoewel mannelijke dieren op hogere leeftijd een meer gepronoceerd voorhoofd lijken te krijgen. De vis heeft een beige grondkleur, met daarop twee vage donkere lengtestrepen. Deze zijn niet altijd zichtbaar. Onder het oog is een iriserend blauwe lijn zichtbaar; de vinranden van de buikvinnen en voorzijde van rug- en anaalvin vertonen ook zo'n pigmentatie. De vinnen hebben een dunne zwarte zoom, waaronder een beige streep te zien is. De ogen zijn helderblauw. Vanwege de sterke gelijkenis kan deze vis met N. sp. walteri verward worden. In de handel wordt N. falcicula nog wel als N. cygnus aangeboden; dit is een oude en onjuiste benaming. Bij jonge exemplaren zijn de vinnen iriserend blauw, en is op de romp en vinnen een gele kleur zichtbaar. Deze kleuren verdwijnen bij de groei naar volwassenheid, waarbij enkele gele vlekjes op de kop nog langere tijd zichtbaar kunnen blijven. Hieronder een foto van een halfwas exemplaar.
Gehele meer, met name de oostkant
Pierre Brichard meldt dat N. falcicula geen kolonievormer (zoals N. brichardi) is, maar zich paarsgewijs ophoudt. Een ander verschil met N. brichardi is dat deze vis meer bodemgebonden is en zijn broedsel feller verdedigt. De vissen kunnen sterke onderlinge agressie aan de dag leggen; indien er een nest aanwezig is, worden andere vissen krachtig verjaagd.
Alleseter, met een voorkeur voor klein dierlijk materiaal
Eenvoudig: de grootste horde is het vormen van een koppel; 2 exemplaren die geen onderlinge 'klik' hebben, kunnen hevig vechten, zelfs tot de dood erop volgt. Als zich eenmaal een koppel gevormd heeft, zal nageslacht niet lang op zich laten wachten. De vissen zoeken een holte nabij de bodem uit, en zullen deze verder uitgraven. Tegen de wand, aan de binnenzijde van het hol, worden enkele tientallen eitjes afgezet. Het wordt fel bewaakt door beide dieren, waarbij het mannetje zich verder in de omgeving waagt. Na enkele dagen vertonen de eerste jongen zich buiten het hol, waar ze zich voeden met al wat de stroming aanvoert of wat er in de directe nabijheid van het hol te vinden is. In het aquarium kunnen Artemia-naupliën prima als voedsel volstaan.
Een gekoppels paartje kan in principe als kweekstel in een aquarium van 50 liter gehouden worden. Met andere vissen of als niet-gekoppelde exemplaren is een aquarium van tenminste 1.50 m. en 300 liter aan te raden.