Cyphotilapia frontosa (BOULENGER, 1906)
De naam Cyphotilapia frontosa slaat op de bult die de vis op het voorhoofd heeft. Het woord Cyphotilapia komt uit het Grieks en betekent bult, zwelling, gezwel. Het tweede deel, tilapia, komt uit de taal van de bevolking die rond het meer leeft en betekent vis. Frontosa, dit is Latijn, slaat op de voorzijde van het hoofd, het front dus. Samengevat: een vis met een bult vóór op het hoofd, oftewel bulthoofd. Dit komt ook weer terug in de naam gibberosa, afkomstig van het Latijnse woord gibbus, wat bochel betekent. Bij de ontdekking van de soort in 1906 door Boulenger kreeg de vis de naam Paratilapia frontosa. In 1915 kreeg hij de naam Pelmatochromis frontosus. Deze naam behield hij tot Regan in 1920 de systematiek van de vissen reviseerde. Door hem kreeg de bultkop zijn huidige officiële naam: Cyphotialpia.
Maréchal, C. and M. Poll, 1991 Cyphotilapia. p. 69-70. In: J. Daget, J.-P. Gosse, G.G. Teugels and D.F.E. Thys van den Audenaerde (eds.) Check-list of the freshwater fishes of Africa (CLOFFA). ISNB, Brussels; MRAC, Tervuren; and ORSTOM, Paris. Vol. 4.
Regan, Charles T.; 1920; "The Classification of the Fishes of the Family Cichlidae.-I. The Tanganyika Genera"; Annals and Magazine of Natural History; (Ser. 9) v. 5; n. 25; pp. 33-53
Frontosa: Boulenger, G. A.; 1906; "Fourth Contribution to the Ichthyology of Lake Tanganyika - Report on the collection of fishes made by Dr. W. A. Cunnington during the third Tanganyika Expedition, 1904-1905" pp. 537-619.
Gibberosa: Takahashi, Tetsumi & K. Nakaya; 2003; "New species of Cyphotilapia (Perciformes: Cichlidae) from Lake Tanganyika, Africa"; Copeia; (4); 824-834.
C. frontosa is één van de grotere Tanganjika-cichliden. Mannelijke exemplaren kunnen ruim 30 cm. meten en een halve kilo aan gewicht behalen. De grootte van de vissen kan wel verschillend per variant. Cyphotilapia's zijn langzame en rustig bewegende vissen. Velen denken dat dit invloed heeft op de lange levensduur van de vissen. De leeftijd van een goed verzorgde Cyphotilapia kan oplopen tot 20 tot 25 jaar.De lichaamsbouw: vrij hoog lichaam, zijdelings matig samengedrukt. Bij het opgroeien ontwikkelt zich een voorhoofdsbult, het meest uitgesproken bij mannelijke dieren maar zeker geen bevestiging voor het geslacht. De variant afkomstig uit Burundi vertoont de grootste voorhoofdsbult. Relatief grote muil en sterk verlengde buikvinnen. Kleur en tekening: alle varianten hebben een witte tot grauwwitte grondkleur en zes (of zeven) zwarte dwarsbanden op het lichaam. Op de kop, alsook op de vinnen is een blauwe schijn merkbaar. Deze blauwe schijn is bij de zuidelijke varianten duidelijker aanwezig en kan zich zelfs uiten in een blauw-violette kleur. Enkele varianten vertonen ook een gele schijn in de vinnen.Geslacht: alhoewel wetenschappers zich niet met zekerheid over geslachtsverschillen uitspreken, weten de cichlidofielen met grote zekerheid hun dieren naar het geslacht te onderscheiden. Bij geslachtsrijpe dieren is er een aantal factoren in uiterlijk en gedrag waar het geslacht uit af te leiden is. Mannetjes zijn over het algemeen groter dan de wijfjes van dezelfde leeftijd en hebben ook een heel wat meer geprononceerde voorhoofdsbult. Bovendien gedragen ze zich ook territoriaal en dominant. Wel moet er vermeld worden dat ook alfa-vrouwen dit gedrag kunnen vertonen.Verspreiding: endemisch in het Tanganyikameer, levend boven de rotsachtige bodem. Het meest frequent voorkomend op een diepte tussen 20 m en 50 m. Jonge exemplaren worden wel eens op een geringere diepte waargenomen. Dit voorkomen op "redelijke diepten" brengt met zich mee dat de gevangen dieren trapsgewijze naar boven moeten gebracht worden om niet aan decompressieverschijnselen te sneuvelen. Alnaargelang de herkomst van de dieren, zijn kleine verschillen in het kleurenpatroon en de lichaamsbouw merkbaar. Het meest opmerkelijke verschil vertoont de "Kigoma"-variant. Deze heeft op het lichaam zeven dwarsbanden daar waar de andere varianten slechts zes dwarsbanden op het lichaam hebben.
De varianten die onder de soort C. gibberosa vallen zijn beperkt tot de zuidelijke helft van het Tanganjikameer, terwijl C. frontosa wordt aangetroffen in de noordelijke helft van het meer.
De Cyphotilapia vertoont territoriaal en dominant gedrag, waarbij de volwassen mannen vrij agressief op elkaar kunnen reageren. Tegenover andere soorten zijn ze echter zeer vreedzaam. Afgeraden wordt wel om kleinere vissen als medebewoners te plaatsen aangezien deze als voedsel kunnen worden gezien. Het zijn rustige en statige vissen die zich voornamelijk kalm door het aquarium heen bewegen. Tussen de varianten kan men verschillen waarnemen in de karakters van de vissen en het gedrag van de individuen in de groep. Sommige varianten zijn actiever en agressiever te noemen dan andere.
Dr. M. Poll vermoedde na maagonderzoek dat de soort zich in de natuur als roofvis zou gedragen. Nochtans stellen we vast dat de majestueuze Cyphotilapia geen energie verspilt aan het achtervolgen van prooidieren. Ad Konings maakt daarom een compromis van beide beweringen door te stellen dat Cyphotilapia bij het aanbreken van de dag zeer snel ontwaakt. De nog slaapdronken dieren uit de genera Cyprichromis en Paracyprichromis, die hij rijkelijk in zijn omgeving aantreft, wordt vervolgens dankbaar gebruik van gemaakt. In het aquarium kunnen we hen best stevige snel zinkende brokken aanbieden. Garnalen, mosselen, regenwormen, stukken ontdooid visvlees, e.d. worden graag genomen. Toch vallen ook kleinere voedseldieren als muggenlarven in de smaak. Ze zijn echter vlug voldaan en over het algemeen zijn het zeer rustige eters. Wat zeer belangrijk is bij het voeren van deze vissen is dat er zinkend voedsel moet worden gevoerd. Ook is het aan te raden het voedsel voor te weken alvorens te voeren. De reden hiervan is dat deze soort zeer gevoelig is voor het fenomeen "drijven", wat veroorzaakt kan worden door het voeren van drijvend of lucht bevattend voedsel.
Het dominante mannetje zal geen andere mannen in zijn buurt dulden bij het paaien. Pas wanneer een opdringerige andere man zich terugtrekt komt de rust terug. Zodra dit het geval is, kan het paaien beginnen, mits het vrouwtje zich bereidwillig toont. Bij de balts vertoont de man geen spectaculair vertoon zoals bij andere cichlidensoorten. Alleen de blauwkleuring verandert zich tijdens het paaien. Het vrouwtje kan bij de eiafzetting verbleken. Net als in andere situaties is bij het paaien het gedrag van de Cyphotilapia erg rustig. Het afzettingsgedrag verschilt echter van het gebruikelijke patroon. Het mannetje neemt het initiatief en zwemt voorop, naar de afzetplaats toe. Daar aangekomen vertraagt hij en terwijl hij met zijn genitaliën over de bodembedekking glijdt, stort hij zijn sperma op deze plaats. Het wijfje volgt hem op de voet en wanneer het mannetje van de broedplaats wegzwemt zet ze één tot drie eieren op deze plaats af. Vervolgens zwemt ze eventjes achterwaarts, neemt een verticale stand aan met de kop naar beneden, en neemt de (bevruchte) eieren in de bek. Het totale aantal eieren per broedsel varieert van een tiental tot ruim vijftig, bij sommige varianten worden zelfs tot 100 eieren afgezet. De eieren zijn ongeveer 6 mm groot en wanneer de jongen vier tot vijf weken later voor het eerst worden vrijgelaten zijn ze ongeveer 20 mm lang.
Het is mogelijk voor 2 verschillende inrichtingen kiezen. Ten eerste is er een open inrichting met zeer weinig tot geen schuilruimtes waardoor er minder agressie zal onstaan. Tweede optie is het aquarium te voorzien van voldoende holen of andere schuilplaatsen, waarin ondergeschikte dieren hun toevlucht kunnen zoeken. Planten worden over het algemeen met rust gelaten. Voor bodembedekking kan men het beste zand gebruiken, in verband met het spoelen van de kieuwen en het nabootsen van de natuurlijke omgeving.