Gymnogeophagus balzanii, (PERUGIA, 1891)
Gymnogeophagus: gymnos vanuit het Grieks wat naakt betekent. Dit heeft betrekking op het ontbreken van schubben op de kaken. geophagus, geos komt uit het Grieks en betekent aarde, phagein (Grieks) betekent eten. Geophagus = aardvreter; balzanii genoemd naar Prof. Luigi Balzan (1865-1893) een Italiaanse zoöloog, die zich bezig hield met onderzoek in Paraguay en Bolivia 1885-1893.
Kullander, S.O., 2003. Cichlidae (Cichlids). p. 605-654. In R.E. Reis, S.O. Kullander and C.J. Ferraris, Jr. (eds.) Checklist of the Freshwater Fishes of South and Central America. Porto Alegre: EDIPUCRS, Brasil. (Ref. 36377)
Südamerikanische Erdfresser, Thomas Weidner © 2000, Cichlid Press ISBN 90-800181-7-1
Genne, E. van (1984) Gymnogeophagus balzanii (Perugia, 1891). Cichlidae, 10(4).
Met zijn zijdelings samengedrukte, hoge, gedrongen lichaam is Gymnogeophagus balzanii een bijzondere verschijning. Ondanks dat G. balzanii de typesoort is voor het geslacht Gymnogeophagus, onderscheidt zij zich met dit atypische uiterlijk duidelijk van overige Gymnogeophagus-soorten en is daarmee feitelijk een buitenbeentje. In de basis is het lichaam gelig tot olijfgroen. Het dorsale deel van het lichaam heeft een groen- tot blauwachtige schijn. De borst is geel gekleurd. Vanuit de basis van de rugvin lopen er 8 tot 12 dubbele verticale banden. Iets voor het midden van het lichaam is een duidelijke donkere vlek zichtbaar welke zich bevindt tussen de dorsale- en laterale zijlijn. Volwassen mannen bereiken een lengte tot 16 cm. Onder aquaristische omstandigheden kunnen ze echter een lengte tot 20 cm halen. Vrouwen blijven aanzienlijk kleiner en zijn minder gekleurd dan de mannen. De voorzijde van de kop is bij de vrouwen minder steil dan die van mannen. Bij volwassen mannen is deze haast loodrecht. De mannen zijn ook voorzien van een verlengde rug- en anaalvin. De ongepaarde vinnen zijn voorzien van blauwe stippen, bij de vrouwen minder dan de mannen.
Deze soort heeft de grootste verspreiding onder Gymnogeophagus-soorten. Zij wordt aangetroffen in de Rio Paraná-afwatering in Noord-Argentinië, het Rio Paraná-bekken in de Rio Paraguay in Paraguay en Brazilië, evenals de Rio Uruguay in Uruguay en Brazilië. Tevens is zij waargenomen in de Rio Guaporé. (Haseman, 1909)
G. balzanii wordt gevonden in langzaam bewegende wateren, zoals vijvers, ondergelopen kuilen en weiden, en moerassen. In het wild leeft deze soort in wateren met een neutrale pH en een lage tot gemiddelde hardheid. De temperatuur is het grootste deel van het jaar tussen de 21 °C en 26 °C, hoewel de temperatuur in de winter de neiging heeft om gedurende enige weken naar ongeveer 12°C tot 16 °C te dalen in de meer zuidelijke delen van het verspreidingsgebied.
Soorten uit het geslacht Gymogeophagus zijn over het algemeen wat schuchter. Tijdens de broedperiode kan een vrouwtje zich echter behoorlijk agressief opstellen tegenover haar medebewoners, en ook het mannetje moet het dan ontgelden.
Deze vissen zijn gevoelig voor huidaandoeningen als gevolg van een vitamine-tekort. Het is raadzaam om de dieren een kwalitatief goed droogvoer te geven met spirulina toevoeging. Het is verder een gemakkelijke kostganger, die ook levend- en diepvriesvoer graag tot zich neemt.
De afzetplaats wordt bepaald door de man. Meestal wordt gekozen voor een vlakke of enigzins schuin liggende steen. Het gevormde koppel draagt samen zorg voor het schoonmaken van de afzetplaats. G. balzinii betreft een larvofiele muilbroeder. De vrouw neemt de volledige broedzorg op zich. Als het afzetten heeft plaatsgevonden worden de eieren bevrucht door de man. De vrouw bedekt het legsel met wat zand ter bescherming tegen de vraatzucht van andere vissen. Na zo'n 24 uur worden de larven door de moeder voorzichtig ontdaan van de eierschalen en in de muil genomen. Na ongeveer 8 dagen worden de juvenielen voor het eerst losgelaten, waarna ze nog zo'n 20 dagen de bescherming van de muil van de moeder genieten.
Wil men een groepje van 5 of 6 G. balzanii houden, dan kan dit al in een aquarium met een inhoud van 200 liter. De bodem dient bedekt te zijn met fijn zand. Verder wat hout en/of stenen. Het zijn flinke gravers, dus planten dienen robuust te zijn. Geschikte medebewoners zijn andere aardeters, karperzalmen en meervallen.
Geophagus duodecimspinosus, Boulenger, 1895
Gymnogeophagus cyanopterus, de Miranda-Ribeiro, 1918