Tropheus duboisi (MARLIER, 1959)
De geslachtsnaam Tropheus is door Boulenger gegeven vanwege het toen in zijn ogen unieke broedgedrag: De vis die hij beschreef was een maternale muilbroeder. Aldus ontleende hij de geslachtnaam aan het Griekse trophos, wat voeden of koesteren betekent. De soort werd vernoemd naar J. Dubois, een medewerker van Marlier.
Revue de Zoologie et Botanique africaines 59 (1-2); p 164-183
Wolfgang Staeck: Tropheus duboisi (Marlier, 1959),
Cichlidae nr. 5, jaargang 35
Deze zeer populaire Tropheus-soort kent een aantal variëteiten, die in verschillende, qua kleur en aftekening iets variërende, populaties in het noordelijke deel van het meer voorkomen. Afgebeeld is de meest populaire: Tropheus duboisi 'Maswa'. De varianten verschillen onderling doordat er verschillende populaties in het meer voorkomen die een bepaalde periode geen of weinig onderling contact hebben gehad. Deze zijn echter wel nog onderling te kruisen. Typisch aan T. duboisi is het jeugdkleed: de jonge dieren hebben een donkerblauw/zwarte ondergrond, met daarop meerdere rijen iriserende stippen. Als de dieren geslachtsrijp beginnen te worden, kleuren ze om en verschijnt de karakteristieke dwardsband. Afgebeeld is een jong exemplaar, nog voorzien van stippen. De dwarsband begint net zichtbaar te worden.
De afgeelde vis: Maswa, Tanzania.
T. duboisi functioneert in het aquarium goed in groepen vanaf 15 exemplaren. Er zijn berichten dat de vis ook als koppel gehouden kan worden; in de natuur komt dit ook tijdelijk voor. Omdat een vrouwelijk exemplaar in gevangenschap echter zelden ver genoeg weg kan zwemmen om aan de aandacht (agressie) van de man te ontsnappen is het houden in koppels af te raden.
Omdat de Tropheus-soorten zich hebben gespecialiseerd in het afgrazen van 'Aufwuchs', de laag alg met de daarin levende micro-organismen, moet men oppassen met de inrichting van de bak en het voeren. Ze grazen met zeer scherpe tandjes en zouden dus eenvoudig een verflaag van bv. de achterwand kunnen schrapen. Wat betreft het voer moet men bedenken dat dit dus voedselspecialsten zijn: ze hebben een lang maagdarmkanaal zodat ze plantaardige vezels goed kunnen verteren. Eiwitrijk voedsel (lees: voedsel op dierlijke basis) zoals rode muggenlarven kan voor deze dieren dan ook de dood betekenen. Ook voedsel in tablet- of granula-vorm wordt liever niet gegeven. Tropheus-soorten zijn erg gevoelig voor verkeerde voeding. Er staat dan een ziektebeeld dat optreedt ten gevolge verkeerde voeding. Stress is ook vaak een factor die de ziekte kan veroorzaken. De vissen krijgen spijsverteringsproblemen en stoppen met eten. Een Tropheus die bij een voedering niet komt eten is bij voorbaat verdacht van de ziekte. Goede observatie bij het voeren is dus van groot belang. Zieke dieren kleuren donkerder en zonderen zich af. Ze hebben mogelijk witte en/of slijmerige ontlasting, hoewel deze vaak later pas gezien wordt. Ze kunnen binnen 24 uur sterven. De ziekte heet 'schommelziekte' of 'bloat' in het Engels. In Malawi-aquaria wordt dit ook wel eens gezien. Door de spijsverteringsproblemen kan zich een bacteriële en/of protozoaire (flagellaten) infectie manifesteren. De ziekte is besmettelijk en kan van langzaam tot heel snel verlopen. Ook andere vissen kunnen slachtoffer worden. De behandeling dient snel te worden ingezet. Medicijnen op basis van nifurpirinol, metronidazol/dimetridazol kunnen, bij voorkeur gecombineerd, gebruikt worden. Preventie is uiteraard beter: Spirulina-vlokken en algen in het aquarium vormen een uitstekend voedsel voor deze dieren. Ook aquariumgenoten die van nature meer eiwitrijk voer gewend zijn kunnen met dit voer vaak goed uit de voeten.
Zoals alle Tropheusen is ook deze soort een muilbroeder, waar uitsluitend het wijfje zich om de broedzorg bekommert. Meestal worden 10 tot 15 eieren in een legsel waargenomen. Na vier tot zes weken laat het wijfje de jongen vrij. Deze hebben inmiddels een lengte van ruim 15 mm. Bij gevaar neemt het wijfje nog een aantal dagen de jongen terug in de muil, maar al vlug weten de jongen zich in veiligheid te stellen in de nauwe spleten tussen de steenformaties. De jongen worden soms verspreid over een langere periode losgelaten. Zeker in geval van weinig rust in de bak probeert het vrouwtje een aantal jongen zo lang mogelijk in de bek te houden. Doordat de jongen wel groeien passen er steeds minder in haar bek en wordt er af en toe een jong niet meer teruggenomen. Mannelijke dieren kunnen nogal eens ruw met de vrouwtjes omgaan en hen agressief najagen en zelfs verwonden wanneer ze niet bereid zijn te paren. Daardoor kan het gebeuren dat een vrouwtje wordt getoord in de broedzorg waardoor het nest niet succesvol wordt grootgebracht. Veel kwekers zijn gewoon na twee weken muilbroeden het vrouwtje uit te vangen en in een aparte bak onder te brengen. Nu kan ze na nog eens 2 weken in een rustige omgeving de jongen loslaten. Het 'strippen' van vrouwtjes (onder dwang openen van de bek zodat ze de jongen loslaat) wordt regel afgeraden: het levert veel en vooral onnodige stress op. Het vrouwtje kan hierbij beschadigd raken. Het schijnt ook dat de jongen met deze methode net na de geboorte de 'imprinting' mislopen. Hierdoor worden de vrouwtjes op latere leeftijd slechte muilbroeders. In een aparte bak kan het vrouwtje nog 1-2 weken bij de jongen worden gelaten: ze kan aansterken om naar de groep terug te keren. Dit terugplaatsen is overigens niet eenvoudig omdat een 'nieuwe' vis vaak niet door de bestaande populatie wordt geaccepteerd. Door de vrouw in de avonduren terug te plaatsen, de inrichting van de bak te wijzigen en water te verversen lukt het beter de vrouw eer in de groep opgenomen te krijgen. De jongen kunnen worden grootgebracht met Artemia-naupliën, gezeefde Cyclops en fijngewreven (plantaardig) droogvoer.
Daar deze vissen in een groep moet worden gehouden is een ruim aquarium aan te bevelen, ingericht met rotsen. Minimum kantlengte vanaf 160 cm