Neotype
Idealiter wijst de oorspronkelijke auteur één holotype aan voor zijn beschrijving. In dat geval is het holotype het type. De overige exemplaren uit een type-serie zijn dan de paratypes. Als de oorspronkelijke auteur geen holotype aanwijst zijn alle exemplaren in de typeserie zogenaamde syntypes. Deze vormen dan tezamen het type.
Indien er syntypes aanwezig zijn kan een latere auteur één exemplaar aanwijzen, een zogenaamd "lectotype" dat het unieke type wordt. In dat geval worden de andere exemplaren in de typeserie zogenaamde "paralectotypes"
Als er geen bestaand type is (het is er nooit geweest of het is verloren gegaan) kan een zogenaamd "neotype" aangewezen worden.