Allopatrische soortvorming

Onder allopatrische soortvorming wordt verstaan dat er uit een soort twee nieuwe soorten kunnen ontstaan als de oorspronkelijke soort door een barrière in twee groepen wordt gesplitst. Allo betekent "ander" en patrisch/patria "(vader)land". Het afsplitsen van kleine populaties versnelt de soortvorming doordat in kleine populaties in totaal minder genen aanwezig zijn. Afwijkende genen of mutaties kunnen zich zo sneller door de populatie verspreiden.

Het tegengestelde is sympatrische soortvorming.

2 voorbeelden van allopatrische soortvorming:
1. In een rivier in Zuid-Amerika leeft soort X. Door een overstroming zijn dieren van soort X in een andere rivier terechtgekomen. Bij het terugtrekken van het water zijn er 2 gescheiden populaties ontstaan. In de loop der tijd hebben beide populaties zich verder ontwikkeld tot een nieuwe soort
2. In een meer in Afrika leefde soort Y. Doordat enkele miljoenen jaren geleden het waterpeil een tijdlang enkele honderden meters lager lag, werd de populatie gescheiden in 2 groepen. Beide populaties ontwikkelden zich tot nieuwe soorten. Bij het later stijgen van de waterspiegel konden beide populaties elkaar in opnieuw verbonden wateren weer tegenkomen, maar nu als aparte soorten die geen onderlinge kruisingen meer opleverden.